hertog van GELRE (Grave 9 Nov. 1467 - Arnhem 30 Juni 1538), zoon van Adolf, hertog van Gelre en graaf van Zutphen, en Catharina van Bourbon, bevond zich in 1473 te Nijmegen, toen deze stad ingenomen werd door Karel de Stoute, die hem en zijn zuster Philippa naar Gent liet brengen. Vervolgens kwam hij onder het toezicht van Maximiliaan van Oostenrijk, aan wiens hof hij een uitstekende opvoeding kreeg; bij diens kroning tot Rooms-Koning te Aken werd hij tot ridder geslagen.
In 1487 streed hij met Maximiliaan tegen Frankrijk en geraakte in de slag van Béthune krijgsgevangen. Maximiliaan hield intussen Gelre in bezit en deed pogingen Karel los te kopen. Dank zij bemoeiingen van Gelderse edelen en doordat Karel VIII van Frankrijk de hoop koesterde Karel tegen Maximiliaan te kunnen gebruiken, werd hij in 1492 tegen een niet te hoge prijs door de Gelderse steden losgekocht. Hij werd in Gelre-Zutphen bijna overal gehuldigd. Hieruit ontstond een voor het hertogdom noodlottige oorlog tegen het machtige Oostenrijkse Huis, die bijkans 50 jaar duurde.Tevergeefs trachtte Gelre-Zutphen zijn afzonderlijke plaats in het Duitse Rijk tegenover de opdringende Bourgondisch-Habsburgse macht te handhaven, sedert 1493 in nauwe aansluiting bij Frankrijk en vaak profiterend van de Europese verhoudingen. Maar de geestdrift voor de nieuwe hertog bekoelde bij de Geldersen spoedig toen de krijg veel geld kostte, dat de Staten slechts met weerzin opbrachten. Bovendien had Karel nog andere vijanden, vooral de hertogen van Gulik en Kleef, op welk eerste land hij ook aanspraken maakte. In de eerste jaren werd de strijd door Maximiliaan niet met kracht gevoerd, doordat Philips de Schone sinds 1494 een eigen politiek voerde met het doel om de vrede in de Nederlanden te handhaven. Hij sloot met Karel een bestand (1497) en het jaar daarop vrede met Frankrijk. Maar Maximiliaan verbond zich met Gulik en Kleef en deed in 1498 een aanval op Gelre.
Karel kreeg nu voor het eerst daadwerkelijke hulp van Frankrijk, en in 1499 werd door Lodewijk XII een vrede bemiddeld. Na zijn reis naar Frankrijk bevond Karel zich spoedig weder in oorlog met de hertog van Kleef en kort daarna eveneens met Philips de Schone en Maximiliaan, die op dat ogenblik samengingen en verzoening met Frankrijk zochten. Karel kon zich tegen zijn vijanden niet staande houden en in 1505 deden Philips en Maximiliaan hun intocht in Arnhem, nadat deze laatste Philips met het hertogdom beleend had. Bij het verdrag van Tiel behield Karel slechts een klein deel van zijn hertogdom. Karel hield zich echter niet aan dit verdrag. Hij viel eerst plunderend Brabant binnen (1507), in 1508 viel hij Holland aan en veroverde het Gooi, terwijl in Utrecht een sterke partij zich bij hem aansloot.
Ook in Overijsel behaalde hij enige overwinningen. Maximiliaan, opnieuw regent sedert de dood van Philips, kon daar niet veel tegen doen, maar Karel had met geldgebrek en verzet in zijn eigen land te kampen en vond in Floris van Egmond, stadhouder van Holland enz., een bekwaam tegenstander. Zo kwam het in 1508 te Kamerijk, waar op aandrang van de landvoogdes Margaretha van Oostenrijk vrede tussen de keizer en de Franse koning gesloten werd, tot een verdrag, waarbij Karel feitelijk erkend werd in Gelre (over zijn rechten zouden scheidsrechters beslissen), maar zijn veroveringen sedert de verbreking van zijn overeenkomst met Philips moest hij opgeven.
Karel zette echter, hoewel voorlopig niet openlijk, de strijd voort. Maar de zucht naar vrede werd ten slotte algemeen, en dit leidde tot een bestand voor de duur van vier jaren (Juli 1513): Karel werd nu ook officieel erkend als hertog van Gelre en graaf van Zutphen en behield al het veroverde. Arnhem echter bleef nog in handen van Maximiliaan, maar deze vermocht niets te doen wegens gebrek aan middelen, zelfs niet toen Karel in 1514 Arnhem bij verrassing in handen kreeg. Van nu af nam zijn macht snel toe, want al wat in de Nederlanden ontevreden was, was geneigd zich bij hem aan te sluiten. Zo kon hij ingrijpen in Groningen en Friesland tegen de Saksische heerschappij. Toen werd Karel V heer der Bourgondisch-Habsburgse Nederlanden en Frans I koning van Frankrijk (1515).
Dit maakte dat de aandacht der Habsburgers weer van Gelre-Zutphen afgeleid werd. De hertog kon zijn macht uitbreiden in goede verstandhouding met de Franse koning. Vele onderhandelingen werden gevoerd, welke in 1517 leidden tot een wapenstilstand te Utrecht.
Karel huwde, door toedoen van Frankrijk, met Elizabeth van Brunswijk-Luneburg, wat belangrijk was voor de verbindingen met Noordduitse vorsten (Dec. 1518). Hij was in de volgende maanden ijverig bezig de verkiezing van Frans I tot Duits keizer te bewerken; tevergeefs, zijn tegenstander Karel van Habsburg verwierf de kroon.
Voorlopig kon Karel zijn gezag nog vergroten: Karel V was geheel met Spanje en de Duitse zaken bezig, Frans I was bereid verder steun te geven. Nog meester van Groningen en de Ommelanden breidde hij zijn macht in Overijsel en Drente uit, maar Friesland erkende in 1524 Karel V als heer. Zo ging het daarna ook in de andere gewesten, vooral omdat Karel geen hulp kreeg van Frans I, die al zijn aandacht nodig had voor de oorlog tegen Karel V. Kampen, Zwolle en Deventer ontvielen de Gelderse hertog, omdat zijn gezag toch geen waarborg bleek te zijn voor veiligheid. Met enig succes kon Karel zich vervolgens mengen in de strijd in Utrecht, waar Hendrik van Beieren tegen de wens van Karel V tot bisschop was gekozen en waar nu de Hollands-gezinde partij en de bisschop om de stad Utrecht streden. De Gelderse hertog liet van Utrecht uit zijn veldheer Maarten van Rossum een vermetele plundertocht tot ’s-Gravenhage ondernemen, maar haalde zich daarmee ook de haat van ieder, die op veiligheid bedacht was, op de hals.
In het Nedersticht werd Karel V in 1528 als heer gehuldigd, nadat de Geldersen Utrecht hadden moeten ontruimen. In hetzelfde jaar verloor de hertog vrijwel alle macht in Overijsel, en toen keizerlijke troepen ook Hattem, Elburg en Harderwijk veroverden, werd hij gedwongen tot de vrede van Gorinchem (Oct. 1528), waarbij hem Gelre-Zutphen als achterleen van Brabant en het erfelijk bestuur in het vroeger Stichtse Groningen en Drente werd toegestaan. Hij moest echter Karel V als erfgenaam erkennen en zijn verbindingen met de koning van Frankrijk en andere vorsten, onder wie Christiaan II van Denemarken die hem Helgoland afgestaan had, opgeven.
Nog gaf Karel de strijd niet op. Hij sloot in Oct. 1534 met Frans I het verdrag van Grunsfort (bij Renkum), waarbij de hertog zijn Gelderse gebied alsmede Koevorden, Drente en Groningen aan de koning van Frankrijk schonk onder beding, dat een en ander na zijn overlijden aan de Franse kroon gehecht zou worden, terwijl de schenkingsakte geratificeerd zou moeten worden door de hoofdsteden der vier Kwartieren van Gelre-Zutphen en Groningen. Een jaargeld, de belofte van bescherming en hulptroepen waren daarvoor de beloning. In dezelfde jaren stond Karel in verbinding met Christiaan III van Denemarken, maar juist deze hulp, die opnieuw plundertochten in de Ommelanden meebracht, deed zijn gezag in Groningen verloren gaan: in 1536 erkenden Karel van Egmond, Stad en Lande en werden de Gelderse benden uit Appingedam en Drente verdreven. Veel hulp ontving de hertog niet van Frankrijk, terwijl hij steeds meer moeilijkheden kreeg met zijn eigen onderdanen. In 1537 weigerden de Staten van Gelre-Zutphen de schenkingsovereenkomst met Frankrijk te erkennen en Frans I als opvolger te huldigen.
Zij onderhandelden met Johan III van Kleef en Gulik en erkenden diens zoon Willem als erfgenaam van Karel (Jan. 1538). Karel heeft nog een tijdlang het voornemen gehad de zoon van zijn zuster Philippa, Anton van Lotharingen, in zijn landen te laten opvolgen; Anton zou dan moeten huwen met Anna, dochter van Johan III van Kleef en Gulik. Nog in de loop van 1538 overleed de oude hertog in het besef, dat zijn levenswerk vernietigd was. Hij werd begraven in de St Eusebiuskerk te Arnhem, waar een fraai praalgraf opgericht werd. Hij had geen wettige nakomelingschap. Een zijner bastaarden, Karel van Gelre, is o.a. coadjutor van de bisschop van Utrecht (1517) en Gelders stadhouder in Groningen (1529) geweest.
Lit.: K. Huizenga, Groningen en de Ommelanden onder de heerschappij van Karel van Gelder (1925); G. Kalsbeek, De betrekkingen tussen Frankrijk en Gelre tijdens Karel van Egmond 0932); P. Heidrich, Der Geldrische Erbfolgestreit, 1537-1543 (1896); A. Hulshof, Oorkonden aangaande de betrekkingen der Geldersche vorsten tot Frankrijk (1912); Karel van Gelre en zijn tijd, tentoonstelling te Arnhem, 1949, uitg. Ver. „Gelre”.