Ned.-Indisch landvoogd (Herwijnen 2 Febr. 1780 - ’s-Gravenhage 28 Jan. 1844), zoon van een dorpsdokter, vertrok in 1797 als luitenant der genie naar Indië, waar hij deelnam aan het ontwerpen van een verdedigingsplan van Batavia en zich voor eigen rekening bezighield met de exploitatie van een particulier land. Gehuwd met de dochter van de opperbevelhebber De Sandol Roy, klom hij spoedig op tot luit.kolonel, maar nam na het ontslag van zijn schoonvader door Daendels in 1808 zelf ook ontslag en keerde in 1810 naar Nederland terug, waar hij zich in 1813 als een der eersten bij de opstand aansloot en met een handvol vrijwilligers Utrecht nog juist voor de komst der Pruisen bevrijdde.
Overgegaan in ’s konings dienst nam hij deel aan de organisatie van het Nederlandse en Ned.Indische leger. Met zijn in 1818 uitgegeven werk: Nederlandsche Bezittingen in Azië, Amerika en Afrika, in derzelver toestand en aangelegenheid voor dit Rijk wijsgeerig, staathuishoudkundig en geografisch beschouwd, toonde hij zich reeds een tegenstander van de door D. van Hogendorp voorgestane denkbeelden van Raffles. Geneigd tot de physiocratische opvattingen gaf hij zich voorlopig geheel aan de armverzorging en het te werksteden van paupers aan de landontginning der door hem onder ’s konings auspiciën opgerichte Mij van Weldadigheid, tot de koning hem in 1827 als zijn commissaris naar de West zond ter reorganisatie van het bestuur. Na zijn terugkeer om advies gevraagd over het door W. van Hogendorp gestelde kolonisatierapport-DuBus, toondehij aan, dat op Java met vrije arbeid geteelde koffie op de Europese markt niet met de in Brazilië met slavenarbeid geteelde zou kunnen concurreren; zijn benoeming, op grond van dit advies, in 1828 tot gouverneur-generaal, leidde tot een conflict met Elout en diens aftreden als minister van Koloniën. In plaats van het stelsel-Van Hogendorp ontwikkelde hij een cultuurstelsel, gebaseerd op de op Java traditionele beschikking door de overheid over een deel van het product van de grond (oogstbelasting) en van de arbeid der onderdanen; echter zó gewijzigd, dat de overheid, instede van rijst, voor de export geschikte producten zou doen kweken, voorlopig tot een waarde van tot ƒ5,per hoofd der bevolking. Met last om dit stelsel zo spoedig mogelijk in werking te brengen, ten einde de opbrengst er van in de eerste plaats te doen strekken ter voldoening van Indië’s hoog opgelopen jaarlijkse verplichtingen aan rente en aflossing wegens door Nederland gedane leningen, slaagde het stelsel zo goed, dat reeds spoedig uit de opbrengst, na aftrek der bestuursonkosten en der rente en aflossing aan Nederland, een belangrijk batig slot overschoot, waarmede de koning, die daarover rechtens buiten de Staten-Generaal beschikken kon, de militaire uitgaven voor de weerstand tegen België practisch buiten bezwaar van het moederland kon blijven bekostigen.
Aanvankelijk in de Raad van Indië op sterke tegenstand onder leiding van Merkus stuitende, werd Van den Bosch, om deze te kunnen breken, 17 Jan. 1832 benoemd tot commissaris-generaal, welke Waardigheid hij echter eerst 27 Juni 1833 aanvaardde, terwijl J. C. Baud als gouv.-gen. ad interim optrad. Na zijn in 1864 openbaar gemaakt Verslag aan de koning van zijn verrichtingen in Indië gedurende de jaren 1830-1833 tot handleiding voor Baud te hebben achtergelaten, repatrieerde hij in 1834 en werd nog in hetzelfde jaar minister van Koloniën, waarop 20 Febr. 1836 een door hem ontworpen gewijzigd regeringsreglement werd vastgesteld, waarin aan de collegiale regering van de Raad van Indië een einde werd gemaakt en het monarchale stelsel, regering van de gouverneur-generaal met de Raad van Indië als adviserend college, ook in Indië werd doorgevoerd. Als minister wist hij de steeds stijgende behoeften voor de voortzetting van de weerstand tegen België door steeds stijgende batige sloten uit zijn stelsel op te vangen, totdat in 1839, na een slecht Indisch oogstjaar en mede ten gevolge van een groot gebrek aan klinkend betaalmiddel in Indië een crisis ontstond, waardoor de koning genoodzaakt werd de medewerking der StatenGeneraal in te roepen tot consolidatie van een deel der vlottende schuld, o.a. aan de Ned. HandelMaatschappij, door een lening op langere termijn, van welke situatie de Staten-Generaal gebruik maakten om de beschikking over het Indische batig slot aan zich te trekken en de koning tot afsluiten met België te nopen. Zij stemden daartoe het desbetreffend voorstel af, waarna Van den Bosch, na tot minister van Staat en tot graaf verheven te zijn, eind 1839 zijn ontslag nam.Na zijn aftreden schreef hij nog: Iets over de financiële aangelegenheden van het Rijk (1840) en Onderzoek naar de beginselen waaraan de bezuinigingen en hoogere belastingen behooren getoetst te worden, en naar doelmatige middelen, die deze zouden kunnen vervangen (1843- 1844).
Van den Bosch’ Cultuurstelsel heeft ook na 1840 grote voordelen aan Nederland verschaft (z Cultuurstelsel).
De strijd tegen dit stelsel als zodanig heeft echter de verdiensten van de vader er van lange jaren verduisterd; nieuwere studiën hebben echter een ander licht op deze sterke persoonlijkheid geworpen, en de ontginning van zijn door de familie onlangs geopend archief belooft het volle licht te werpen op een man, die zonder twijfel tot Indië’s grootste landvoogden heeft behoord.
PROF. DR C. GERRETSON
Lit.: W. A. Knibbe, De vestiging der Monarchie, het conflict Elout-Van den Bosch in verband met de voorgeschiedenis van het Regeringsreglement van 1830 en 1836, Utr. Bijdr., no IV (Utrecht 1935); G. Gerretson, Van den Bosch physiocraat, in Menschen in de Schaduw (’s-Gravenhage 1938). Een van de gegevens in het archief gebruik makende moderne biografie van Van den Bosch door prof.
Gonggryp is in bewerking; J. J. Westendorp Boerma, J. v. d. B. als sociaal hervormer. Diss. Amst. (1927).