omvat
1. de middelen ter beslechting, op vreedzame wijze, van tussen staten rijzende of gerezen geschillen,
2. de internationaal georganiseerde rechtspraak in geschillen tussen een particulier persoon of lichaam en een vreemde staat,
3. de internationale regeling van de rechtspraak bij geschillen tussen particuliere personen of lichamen,
4. de internationale strafrechtspraak.
1. De hierboven bedoelde middelen ter beslechting van statengeschillen zijn zeer gevarieerd. Tussen het rechtstreeks overleg tussen partijen door diplomatieke onderhandelingen en de met nationale rechtspraak vergelijkbare internationaal georganiseerde jurisdictie over staten zijn allerlei vormen van inschakeling van onpartijdige elementen tot oplossing van conflicten ontstaan. Gedeeltelijk zijn die vormen van oude datum. Sommige hebben geen verdergaand doel dan tussen partijen te bemiddelen of haar van advies te dienen bij de oplossing van het conflict, andere geven een voor partijen bindende beslissing. Tot de eerste groep behoort het doen van niet bindende voorstellen door onpartijdige instanties, ter vergemakkeling van het tot overeenstemming brengen van partijen, de zgn. verzoeningsprocedure (z verzoening), aanvankelijk uitsluitend bestaande in de vorm van het aanbieden van „goede diensten” (bons offices) of „bemiddeling” (médiation), later ontwikkeld tot procedures tot instelling van incidentele of permanente commissies van onderzoek (Eerste en Tweede Haagse Vredesconferentie en Bryans vredesplan van 1913) en van conciliatiecommissies (Algemene Akte nopens de vreedzame regeling van internationale geschillen, vastgesteld door de 9de Volkenbondsvergadering op 26 Sept. 1928, en vele collectieve en bilaterale verdragen). In het Handvest van de Volkenbond werd de taak van conciliatie bij conflicten aan de Raad opgedragen. Het Handvest van de V.N. wijst haar aan de Veiligheidsraad toe. Tot de tweede groep behoren de internationale arbitrage, waarbij het proces zich afspeelt voor door partijen gekozen rechters, en de internationale rechtspraak in engere zin, uitgeoefend door van tevoren aangewezen gerechten, als het Centraal Amerikaans Hof van Justitie (1907), het Permanente Hof van Intern. Justitie (1920) en het Internationaal Gerechtshof (1946).
2. Voor de beslechting van geschillen tussen particulieren en vreemde staten staat slechts zelden de weg naar een internationaal gerecht open. Dit was o.a. het geval met betrekking tot het reeds genoemde Centraal Amerikaans Hof van Justitie. Voor de gemengde scheidsgerechten uit de na Wereldoorlog I gesloten vredesverdragen konden particulieren, i.c. de geallieerde onderdanen, de desbetreffende vreemde, vroegervijandelijke staten dagvaarden.
3. De internationale regeling van de rechtspraak bij geschillen tussen particuliere personen en lichamen is voor een groot deel regeling van de bevoegdheid van de nationale rechtbanken over vreemdelingen. Voorts omvat zij de instelling, werkwijze en bevoegdheid van internationale instanties, als de gemengde rechtbanken in capitulaire landen (z capitulatie). Ook voor de hierboven genoemde gemengde scheidsgerechten uit de vredesverdragen na Wereldoorlog I konden particulieren worden gedagvaard.
4. Als internationale strafrechtspraak kan worden aangeduid de berechting van strafbare feiten door internationale rechterlijke organen, zoals dit bijv. tot voor kort het geval was in Egypte (z capitulatie, 2).
De Internationale Militaire Rechtbank te Neurenberg is ingesteld op grond van de op 8 Aug. 1945 te Londen tussen Engeland, Frankrijk, Sovjet-Rusland en de V.S. gesloten overeenkomst voor de vervolging en bestraffing van de grote oorlogsmisdadigers van de Europese As. De nationale rechtspraak in overwonnen landen is nl. steeds in gebreke gebleven in het behoorlijk bestraffen van oorlogsmisdrijven. De uitvoering van de aan de bestraffing van oorlogsmisdadigers gewijde bepalingen van de na Wereldoorlog I gesloten vredesverdragen, welke die bestraffing aan de overwonnen landen opdroegen, heeft geen voldoening gegeven. Tot de Londense overeenkomst zijn o.m. België (5 Oct. 1945) en Nederland (25 Sept. 1945; Stbl. no G 5) toegetreden. Op 16 Jan. 1946 is bij proclamatie van generaal MacArthur, de Amerikaanse commandant der bezettingstroepen in Japan, een Internationaal Militair Tribunaal voor het Verre Oosten met zetel te Tokio ingesteld met gelijke doelstelling als voor de Internationale Rechtbank te Neurenberg is voorgeschreven.
Ook een Nederlander (prof. mr B. V. A. Röling) had in dit Hof zitting.
Bij de besprekingen in de kringen der Verenigde Naties over de strafbaarstelling van genocide (d.i. uitroeiing van groepen van bepaald ras, nationaliteit of godsdienst) is het denkbeeld gelanceerd voor de berechting daarvan een internationaal hof in te stellen, eventueel een bijzondere kamer van het Internationaal Gerechtshof te ’s-Gravenhage daarvoor te scheppen. Op voorstel van Nederland heeft de Derde Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (1948) aan de door deze laatste ingestelde Commissie voor Internationaal Recht opgedragen de wenselijkheid en mogelijkheid te onderzoeken zodanig hof of kamer voor de behandeling van gevallen van genocide te creëren.
MR L. V. LEDEBOER
Lit.: S. Séfériadès, Le problème de l’accès des particuliers à des juridictions internationales (Recueil des Cours de l’Académie de droit international de La Haye, dl 51 ; Paris 1935); D. Schindler, Die Schiedsgerichtsbarkeitseit 1914 (Stuttgart 1938); M. O. Hudson, International Tribunals. Past and Future (Washington 1944) ; K.
S. Caris ton, The Process of International Arbitration (New York 1946) ; A. M. S tuy t, The General Principles of Law as applied by International Tribunals to Disputes on Attribution and Exercise of State Jurisdiction (The Hague 1946); C. Carabiber, Les juridictions internationales de droit privé (Neuchâtel 1947).