is de benaming, waarmede worden aangeduid handelingen tegen de subordinatie of ondergeschiktheid, gepleegd door militairen of schepelingen. Wegens de vereiste strenge tucht zijn aan de militaire commandanten zowel als aan de gezagvoerders van schepen vergaande bevoegdheden toegekend.
Daarom ook leveren verschillende handelingen, welke het karakter van insubordinatie dragen, voor militairen en voor schepelingen ernstige strafbare feiten op, waarop strenge straffen zijn bedreigd.Het W.v.Mil. Str. handelt over de insubordinatie in Titel IV („Misdrijven tegen de ondergeschiktheid”). De strafbepalingen uit het gemene recht, zoals die tegen bedreiging, mishandeling en belediging, zijn niet streng genoeg geacht om de subordinatie in een krijgsmacht te verzekeren. Daarom worden in Titel IV de bepalingen van het gemene recht verscherpt en aangevuld, deels door de bedreiging van zwaardere strafmaxima, wanneer het betreft feiten, door militairen tegen meerderen gepleegd, deels door de strafbaarstelling van feiten, welke naar het gemene recht niet strafbaar zijn.
Onder insubordinatie rekent men (ook al bezigt het wetboek zelf deze term niet) zowel de belediging, de bedreiging, de mishandeling van een meerdere, als ook het uitdagen van een meerdere tot een tweegevecht naar aanleiding van een dienstaangelegenheid, het tegen beter weten indienen van een aantijging, klacht of aangifte tegen of over een meerdere, enz. Ook de ongehoorzaamheid valt hier onder.
De term „insubordinatie” bezigt het wetboek o.m. in art. 117, waar als „feitelijke” insubordinatie (d.i. insubordinatie door een feitelijkheid, een tegen het lichaam van de meerdere gerichte daad) wordt strafbaar gesteld: feitelijke aanranding, verzet met geweld of met bedreiging daarmede, het beroven van de vrijheid van handelen, het door geweld of bedreiging daarmede dwingen tot het volvoeren of tot het nalaten van een dienstverrichting, alles gepleegd door een militair tegen een meerdere. Afhankelijk van de omstandigheden en de ingetreden gevolgen kan deze feitelijke insubordinatie worden bestraft met gevangenisstraf tot maximaal 8, 10, 12 of 15 jaren. Op feitetelijke insubordinatie gepleegd in tijd van oorlog staat de doodstraf, levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste 20 jaren.
Een bijzondere vorm is muiterij, met welke term het wetboek aanduidt „feitelijke insubordinatie, gepleegd door twee of meer verenigde militairen”. De strafmaxima voor dit misdrijf liggen hoger. Op muiterij, gepleegd aan boord van een oorlogsvaartuig dat zich ergens bevindt waar geen onmiddellijke hulp te verkrijgen is, staat de doodstraf, levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste 20 jaren (artt. 119, 120, 121 en 123).
Als insubordinatie kan ook worden beschouwd de samenrotting van enige militairen om in vereniging hun plicht te verzaken (art. 126). Omvat zodanige samenrotting vijf of meer militairen en leidt zij tot enige feitelijkheid of bedreiging daarmede tegen een meerdere, dan spreekt men van militair oproer, hetgeen te beschouwen is als een bijzondere vorm van feitelijke insubordinatie (artt. 124, 125). Ook hierop staan strenge straffen. Is het feit gepleegd in tijd van oorlog of aan boord van een oorlogsvaartuig, zich ergens bevindende waar geen onmiddellijke hulp te verkrijgen is, dan kunnen de belhamels zelfs met de dood gestraft worden.
Het (gemene) W.v.Str. stelt strafbaar de insubordinatie, aan boord gepleegd door de opvarenden van een Nederlands schip of zeevissersvaartuig tegen de schipper, of aan boord of in dienst gepleegd door de schepeling tegen een meerdere in rang (onder opvarenden vallen ook de passagiers). Hier worden als insubordinatie aangemerkt enkele feiten, welke naar het militaire strafrecht onder „feitelijke insubordinatie” vallen. Ook ten aanzien van opvarenden en schepelingen is insubordinatie, gepleegd door twee of meer verenigde personen, aangemerkt als muiterij (zie art. 395 en vlg. W.v.Str.) (z krijgstucht en ongehoorzaamheid).
MR H. H. A. DE GRAAFF.