Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Huid (mens)

betekenis & definitie

is het orgaan, dat de bekleding vormt van het gehele lichaam (Latijn cutis, Grieks, derma).

Het reliëf van de huid wordt vooral beheerst door de er onder gelegen organen, maar ook de huid zelf vertoont reliëf nl.

1. de buigingsgroeven en plooien aan de buigzijde van de ledematen, de groeven in het gelaat, loodrecht op het verloop van de mimische spieren; 2. de drie- en meerhoekige veldjes die door ondiepe groefjes worden begrensd en die men kan aantreffen in het grootste gedeelte van de huid. Deze veldjes zijn bijzonder duidelijk bij mensen, die veel in de buitenlucht zijn;
3. de min of meer parallel verlopende lijsten en groeven, die men uitsluitend aan handpalm, voetzool en de buigzijden van vingers en tenen aantreft. Vooral aan de binnenzijde van de vingertoppen zijn ze fraai ontwikkeld: vingerpatronen (dactyloglyphen). Afdrukken van de vingerpatronen worden gebruikt als middel voor identificatie (z dactyloscopie).

De kleur van de huid wordt bepaald door de hoeveelheid bloed in de lederhuid en door pigment, melanine, dat zich in de diepste lagen van de opperhuid bevindt; bij donkere rassen zijn de pigmentkorrels over alle lagen van de opperhuid verspreid. Bij albino’s ontbreekt het pigment geheel. De pigmentatie neemt toe op oudere leeftijd en tijdens de zwangerschap.

De dikte van de huid is niet overal gelijk, de dunste huid bedekt de oogleden, de dikste het achterhoofd. De verschuifbaarheid van de huid hangt af van de subcutis. Op sommige plaatsen is de huid vrij stevig met het skelet verbonden en dus weinig verschuifbaar. Een dunne verschuifbare huid is plooibaar. Dank zij de elasticiteit van de lederhuid verstrijken de plooien weer.

Microscopisch bestaat de huid uit twee lagen, de epidermis of opperhuid, die uit epitheelcellen bestaat (z epitheel) en het corium of lederhuid. Onder de huid ligt het onderhuidse bindweefsel, of subcutis, dat meer of minder vet bevat en deswege panniculus adiposus wordtgenoemd. De oppervlakkigste laag van de epidermis bestaat uit verhoornde cellen (hoornlaag). De er onder gelegen kiemlaag zorgt door celdeling voor vernieuwing van de epidermis. De hoornlaag wisselt in dikte plaatselijk en individueel. De verhoorning is het sterkst op plaatsen, die aan voortdurende druk zijn blootgesteld (eelt, eksteroog).

De lederhuid bestaat uit bindweefsel- en elastische vezels, waartussen zich bloedvaten, haarzakjes (z haar), smeerklieren, zweetklieren (z klieren), uiteinden van zenuwen en tastlichaampjes [z gevoel) bevinden. Op oudere leeftijd verslappen de elastische vezels, waardoor de huid slapper wordt en meer rimpels gaat vertonen. Smeerklieren monden uit in de haarzakjes. Haar afscheidingsproduct houdt de haren en huid vet. Zweetklieren zijn groepjes sterk gewonden klierbuisjes, afkomstig van instulpingen van de opperhuid. Ze scheiden een waterig vocht ai dat veel keukenzout bevat.

Onder normale omstandigheden verdampt het zweet in de uitvoergang van de klier. Bij rijkelijke afscheiding wordt het op de huid zichtbaar. Het lichaam is vrijwel overal behaard; daar waar haren ontbreken (handpalm, voetzool) bevinden zich ook geen smeerklieren, maar wel veel zweetklieren, die daar uitmonden in de reeds genoemde huidlijsten. Naast zweet- en smeerklieren, komen in de oksel, schaamstreek en rondom de tepel de zgn. apocriene klieren voor (z klieren) welker secreet door een bepaalde geur opvalt. Nauw verwant aan de apocriene klieren zijn de melkklieren (z ook huidklieren).

De huid heeft verschillende functies. Zij beschermt tegen mechanische, chemische en temperatuursinvloeden. Zij helpt mede de lichaamstemperatuur constant te houden door middel van zweetsecretie en wisselende vulling der bloedvaten. Op warmte reageert de huid met sterke vulling der bloedvaten, waardoor het lichaam meer warmte kan afgeven en met een vermeerderde productie van zweet, dat door verdamping warmte aan het lichaam onttrekt. Bij koude trekken daarentegen de bloedvaten zich samen, terwijl door contractie van kleine huidspiertjes de haren rechtop gaan staan (kippevel). Zo kan het lichaam maar weinig warmte afgeven.

Verder is de huid een gevoelsorgaan. Door middel van zenuwuiteinden is zij in staat pijn, warmte en oppervlakkige aanraking waar te nemen.

Dagelijkse reiniging van de huid is een eerste vereiste. Door een warm zeepbad worden niet alleen het vuil en de secreten verwijderd, maar verbetert tevens de bloedsomloop in de huid.

DR R. KOOY

DR A. DE FROE.

< >