is een vorm van schilderkunst, die historische gebeurtenissen in beeld brengt, hetzij uit eigen tijd, hetzij uit het verleden. Reeds in de Oudheid werden historische taferelen weergegeven.
In Egypte, Assyrië en Babylonië waren het gebeeldhouwde reliëfs, die vaak overwinningen te zien gaven. Ook in Griekenland, vooral in het Hellenistische tijdperk en in Rome op de triomfbogen en erezuilen kwamen deze veelvuldig voor. Er werden ook muurschilderingen vervaardigd, welke echter verloren zijn gegaan, evenals de schilderstukken, die in de triomftochten van de Romeinse veldheren werden medegedragen en episoden van de veldtocht in beeld brachten. Gedurende de religieuze middeleeuwen raakte het historieschilderen op de achtergrond. Een uitzondering vormde in de late Middeleeuwen het fresco in het stadhuis te Siena uit 1328 met de veldheer Guidoriccio de’ Fogliani. Eerst in de Renaissance kwam de historieschilderkunst weer naar voren.
Paolo Uccello (ca 1397-1475) schilderde voor de Medici panelen met veldslagen; Andrea Mantegna (1431-1506) volgde met de triomftocht van Julius Caesar (thans in Hampton Court) en een reeks gravures. Ook Leonardo da Vinei (1452-1519) en Michelangelo (1475-1564) vervaardigden enkele ontwerpen op dit gebied. Historieschilders kan men hen echter nog niet noemen. In de 17de eeuw was de veelzijdige en geniale Peter Paul Rubens (1577-1640) in Vlaanderen de voornaamste vertegenwoordiger op dit gebied. Voor Maria de’ Medici schilderde hij de beroemde cyclus uit het leven van Hendrik IV, thans in het Louvre te Parijs. Bovendien boeide hem de geschiedenis der Oudheid zoals de reeks schilderijen met de historie van de Romeinse consul Decius Mus bewijst.
Voor de intocht van de kardinaal-infant Ferdinand als stadhouder van de Zuidelijke Nederlanden vervaardigde hij versieringen met voorstellingen van zijn leven. In het N. schilderde Rembrandt (1606-1669) een klein aantal historische taferelen, welke als versiering voor het raadhuis te Amsterdam bestemd waren: De Eendracht van het land uit 1641, thans in het Museum Boymans te Rotterdam, de Quinten Fabius Maximus (1653) in particulier bezit en de Julius Civilis of de Samenzwering der Batavieren, dat thans als fragment in het museum te Stockholm hangt. Ook schilders uit Rembrandt’s school — Ferdinand Bol en Jan Lievens — vervaardigden enkele stukken op dit gebied. Ten tijde van Lodewijk XIV was het Adam Frans van der Meulen (1632-1690) die belangrijke krijgsverrichtingen van de Zonnekoning voor het nageslacht op het doek vastlegde (o.a. Paleis Versailles). In de 18de eeuw trad het historieschilderen weer op de achtergrond.
Het bloeide weer op ten tijde van keizer Napoleon. Jacques Louis David (1748-1825) vervaardigde zowel episoden uit het leven van de keizer, o.m. de kroning van Napoleon door paus Pius VII (Louvre, Parijs), als momenten uit de geschiedenis der Oudheid. De Eed der Horatii is daarvan een bekend voorbeeld (Louvre, Parijs). David’s leerling Antoine Jean Baron Gros (1771-1835) verheerlijkte in menig schilderij de daden van de keizer terwijl Emile Jean Horace Vernet (1789-1863) de geschiedenis der Oudheid verkoos. Deze kunstenaars vertolkten het klassieke genre. In hun kunst traden een koele kleurbehandeling en een strakke wijze van tekenen naar voren. Zij vormden een grote tegenstelling tot de jongere generatie van romantische schilders, waarvan Eugène Delacroix (I799_I863) de hoofdfiguur was.
In een gloeiende kleurenpracht en vaak dramatische voordracht bracht deze grote schilder zowel momenten uit zijn eigen tijd in beeld (28 Juli 1830, Louvre, Parijs) als gebeurtenissen uit het verleden (Inname van Constantinopel door de Kruisvaarders, Louvre, Parijs). Onder koning Willem I was in Nederland J. W. Pieneman (1770-1854) beroemd als historieschilder. In 1824 voltooide hij het omvangrijke doek De slag bij Waterloo (Rijksmuseum, Amsterdam). Ook Gornelis Kruseman (1797-1854) verkreeg naam door zijn Slag bij Bauterzen (1831).In België was de historieschilderkunst in de 19de eeuw vertegenwoordigd door G. Wappers (1813-1874), Nic. de Keyser (1813-1887), L. Gallait (1810-1887) en H. Leys (1815-1869). Deze kunstenaars beschikten over een zekere mate van historische kennis evenals in Frankrijk Paul Delaroche (1797-1856) en in Duitsland Fr. Krüger (1797-1857) en C.
Th. Piloty (1826-1886). Een groter streven naar historische nauwkeurigheid vertoonde in Frankrijk Ernest Meissonier (1815-1891) in zijn episoden uit de 18de eeuw en het Keizerrijk, terwijl H. Makart (1840-1884) in weerwil van zijn toneelachtige composities, die onecht aandoen, een grote naam maakte. Apart staat de begaafde Adolf Menzel (1815-1903). Vooral het tijdperk van Frederik de Grote boeide hem.
Daarna telde het historiestuk in Europa nog slechts enkele afzonderlijk staande vertegenwoordigers. In Frankrijk was het Pierre Puvis de Chavannes (1824-1898), die in 1876 begon met de taferelen uit het leven van de Heilige Genoveva in het Pantheon te Parijs. In Nederland volgde Antoon Derkinderen zijn voetspoor in de wandschilderingen in het Raadhuis van ’s-Hertogenbosch (1884-1896) en in Zwitserland bereikte Ferdinand Hodler (1863-1918) in dit opzicht opmerkelijke prestaties. Deze kunstenaars streefden evenals Johan Thorn. Prikker in zijn wandversieringen voor de Burgerzaal van het Raadhuis te Rotterdam (1930), naar een monumentale stijl. Het schilderij van de inhuldiging van koningin Juliana door Charles Eyck staat als een unicum in onze eigen tijd.
DR D. HANNEMA