Nederlands taalgeleerde (Malaka 23 Febr. 1824 Soerabaja 17 Aug. 1894), studeerde te Groningen en ontving van het Nederlands Bijbelgenootschap de opdracht de Bijbel in het Bataks te vertalen. In 1848 vertrok hij naar de toen nog vrijwel ontoegankelijke Bataklanden, waar hij intens en vruchtbaar werkte.
In 1858 keerde hij naar Nederland terug, waar hij een tiental jaren bleef, vertrok daarna naar de Lampongse Districten, werd in 1873 landsambtenaar, legde zich toe op de studie van het Soendanees en kreeg ten slotte opdracht, om op Bali een Oudjavaans woordenboek te vervaardigen. Gedurende zijn twintigjarig verblijf op Bali heeft hij zich door het verzamelen van Oudjavaanse en Balische handschriften en door het samenstellen van een groot Oudjavaans-Balinees-Nederlands woordenboek voor de Indonesische taalwetenschap zeer grote verdiensten verworven. Hij was eredoctor van de Utrechtse Universiteit en mag als de grondlegger gelden van de vergelijkende Indonesische taalwetenschap.Bibl.: Bataksch leesboek, bevattende stukken in het Tobasch, Mandailingsch en Dairisch, 4 stukken (Amsterdam 1860-’62); Bataksch-Nederduitsch woordenboek (Amsterdam 1861); Tobasche spraakkunst, 2 stukken (Amsterdam 1864-’67); uitg. v. h. Maleisch woordenboek v. H. von de Wall, 2 dln (Batavia 18771880), na zijn dood nog een aanhangsel (Batavia 1897); Kawi-Balineesch-Nederlandsch Woordenboek, 4 dln (Batavia 18971912).
Lit.: H. Kern, H. N. v. d. T., in: Ned. Spectator (1894), blz. 319; W. Doorenbos, ald. blz. 335; Tijdschrift v. Ned. Indië (1895), blz. 383. Over het geslacht v. d. T.: A. A. Vorsterman van der Oven, Stam- en wapenboek v. aanz. gesl. III (1890).