klassiek philoloog (Beetsterzwaag 17 Sept. 1831 - Utrecht 18 Nov. 1910), een der oudste leerlingen van Cobet*, was 1864-1902 hoogleraar te Utrecht. Onafzienbaar is de reeks van zijn tekstcritische studiën en uitgaven van Griekse auteurs; ook enige Nederlandse vertalingen deed hij verschijnen.
Zijn naam, die tot ver in het buitenland bekend was, vestigde hij echter voorgoed door het werk, dat hij in zijn laatste levensjaren deed verschijnen, zijn lexicon Graecum suppletorium et dialecticum (1902, met Appendix 1904; 2de geheel omgewerkte druk, 2 dln 1910). Door deze verzameling van woorden, die in nieuw ontdekte teksten en in de inscripties gevonden werden, maar niet in de lexica, zelfs niet bij Stephanus*, voorkwamen, voorzag hij in een dringende behoefte.
