tweede bisschop van Roermond (Culemborg 1546 - Roermond 9 Oct. 1609), studeerde te Utrecht en te Leuven (Jezuieten-college), werd in 1572 professor in de moraalfilosofie te Leuven, in 1581 rector-magnificus van de universiteit, vervolgens vicaris-generaal en officiaal van het district Leuven, in 1588 voor de tweede keer rector-magnificus en kanunnik van de St Pieterskerk, in 1591 deken van deze kerk en kanselier van de universiteit, aanvaardde in 1596 bisschopszetel van Roermond en werd in 1599 tevens belast met het toezicht op het district Doetinchem van de Hollandse Missie. Evenals zijn voorganger, Lindanus, ijverde hij voor herstel en verbetering van het godsdienstig leven.
Het provinciaal kapittel van Mechelen belastte hem in 1607 met de samenstelling van een Catechismus voor de Belgische bisdommen, welke twee jaar later te Antwerpen verscheen.EADM. WINKELS, O.CARM.
Lit.: J. Habets, Gesch. van het tegenw. bisdom Roermond (1890) II, 460-9; (1892) III, 428-9; L. J. Rogier, Gesch. v. h.
Katholicisme in N.-Nederland (1945) I, 631-5; Bibliografie bij J. Knippenbergh, Historia eccles. Ducatus Gelriae (Bruxellis 1719) 210.