Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

GOTISCHE TAAL EN LETTERKUNDE

betekenis & definitie

De Gotische taal is door het volk van de Goten gesproken. Dit behoorde tot de Germaanse volkeren en was in twee stammen verdeeld: de Westen Oost-Goten, die in de tijd van de volksverhuizing een rol in de geschiedenis gespeeld hebben.

Met de val van het rijk van de Oost-Goten in Italië en dat van de West-Goten in Spanje is ook het Gotische volk ten onder gegaan. Een rest van de Goten heeft zich tot in de 16de eeuw op de Krim kunnen handhaven (z Krim-Goten). De Goten vormden eens met de Gepiden, Wandalen, Burgundiërs, Herulen en Rugiërs één groep, die men gewoonlijk de Oost-Germanen noemt. Het stamland van de Goten moet men in Scandinavië zoeken; misschien was het Gotland, want de Gotische taal heeft verscheidene taalverschijnselen met het Gutnisch gemeen.

Aan het begin van onze jaartelling woonden de Oost-Germanen tussen de Elbe en de Weichsel, later zijn de Goten naar het Z. afgezakt. Alleen van de Goten bezitten we een uitgebreide literatuur, die tevens de oudste Germaanse teksten vormt, die overgeleverd zijn. Dit betekent niet, dat in de Gotische teksten nu ook de oudste Germaanse taal-vormen overgeleverd zijn.De Gotische teksten zijn bijna uitsluitend van religieuze aard. Het zijn fragmenten van een bijbelvertaling, die door de Westgotische bisschop Wulfila (311-383 n. Chr.) vervaardigd zijn. Onder diens leiding was een deel van de West-Goten voor de vervolging van hun heidense stamgenoten gevlucht; keizer Constantius wees hun een woonplaats in Moesië (ten Z. van de Donau, in het tegenwoordige Bulgarije) aan.

Het belangrijkste handschrift waarin deze teksten bewaard zijn, is de Codex Argenteus. Omvangrijk is ook de Codex Ambrosiani, waarin o.a. de skeireiris voorkomen. De eerste druk van de codex argenteus is in 1665 door Fr. Junius te Dordrecht bezorgd.

De volledigste uitgave van de teksten in het Gotisch is Die Gotische Bibel door W. Streitberg (2de dr., Heidelberg 1919), waarin o.a. een volledig Gotisch-Grieks-Duits woordenboek. Van teksten van niet-bijbelse aard bezitten we spaarzame resten, bestaande uit stukken van een Gotisch kalender en een paar handtekeningen onder oorkonden.

Wulfila heeft zelf de lettertekens voor zijn bijbel-vertaling gemaakt. Hij ging daarbij uit van het Griekse unciaalschrift en nam ook enkele tekens uit het runenalphabet op. De letters hadden ook de waarde van getallen, wat door een streep boven of door punten voor en achter het letterteken aangegeven werd. Deze lettertekens met hun waarde zijn hierbij weergegeven.

De taal van deze geschriften is Westgotisch met een aantal Oostgotische eigenaardigheden, doordat slechts door Oost-Goten gecopieerde handschriften bewaard zijn.

Er moet naast deze schriftelijke overlevering van het Gotisch een mondelinge, epische traditie bestaan hebben, zoals blijkt uit de Gotische personen en gebeurtenissen die in de Noordgermaanse literatuur (het lied van de Hunnenslag; z Edda) en in de Duitse heldensagen (Ermanarik, Dietrich van Bern; z Germanen, Germaanse heldensage) vermeld worden.

Lit.: M. H. Jellinek, Gesch. d. gotischen Sprache (Berlin 1926); R. C.

Boer, Oergermaansch Handboek (Haarlem 1924); van de bestaande grammatica’s zij slechts het in het Nederlands geschreven Gotisch Handboek, door A. G. van Hamel (Haarlem 1931), vermeld.

< >