Deens schrijver (Kopenhagen 4 Febr. 1842 - ig Febr. 1927), studeerde eerst rechten, doch ging over tot de studie der filosofie en kunstgeschiedenis; in 1866 ging hij naar Parijs, waar hij sterk onder invloed kwam van Taine en Sainte Beuve. Hij was werkzaam als journalist en schreef een dissertatie over Taine (1870).
In hetzelfde jaar verscheen Kritiker og Portretter, waarin de meesterlijke essays over H. G. Andersen en Kamma Rahbek. Hij ondernam een studiereis naar Engeland, Frankrijk en Italië; terug in Kopenhagen, hield hij druk bezochte voordrachten aan de universiteit over de voornaamste culturele stromingen in de 19de eeuw. Deze voordrachten werden gedurende een reeks jaren voortgezet. Zij zijn uitgegeven onder de naam Hovedströmninger i det ig.
AarhundredesLitteratur, bestaande uit: Emigrantlitteraturen (1872), Den romantiske Skole i Tyskland (1873), Reaktionen i Frankrig (1874), Naturalismen i England (1875), Den romantiske Skole i Frankrig (1882), Det unge Tyskland (1890). Door het revolutionnaire karakter van deze colleges en ten gevolge van zijn vroegere werk Dualismen i vor nyeste Filosoji (1866), waarin hij de godsdienstige filosofie had aangevallen en zich daardoor de vijandschap van de gehele orthodoxie op de hals had gehaald, die hem als voorvechter van het materialisme beschouwde, werd Brandes in 1872 niet benoemd als opvolger van Hauch aan de Kopenhaagse universiteit. Na een tijd voor zijn rechten gestreden te hebben verliet hij Denemarken ontmoedigd in 1877 en woonde tot 1882 in Berlijn. Voor zijn vertrek verschenen nog Sören Kierkegaard (1877) en Danske Digtere (1877). In Berlijn schreef hij Esaias Tegne'r (1878), Benjamin Disraeli (1878) en Ferdinand Lasalle (1881). In 1882 keerde hij naar Kopenhagen terug.
Daarna verscheen Del moderne Gennembruds Mtend (De mannen van de moderne gedachte, 1883), met de zeer waardevolle studies over J. P. Jacobsen* en Holger Drachmann*, voorts Ludvig Holberg (1884), naar aanleiding van het Holberg-jubileum ; Indtryk fra Rusland (1888), na een reis, die hij op een uitnodiging naar Rusland had ondernomen ; Aristokratisk Radikalisme (1889), een verhandeling over Nietzsche, die een pennestrijd met Hoffding* ontketende; William Shakespeare (1895’96) ; Wolfgang Goethe (1914-15); François de Voltaire (1916—’17) ; Gajus Julius Ctesar (1918); Michel Angelo Buonarroti (1921); Sagnet om Jésus (1925), een critische behandeling van de getuigenissen over het leven van Jezus, waarbij Brandes tot de conclusie komt, dat de overlevering berust op een mythe.Brandes is zijn gehele leven werkzaam geweest als criticus; uit zijn werken kan men een 19deeeuwse Deense, gedeeltelijk Europese literatuurgeschiedenis samenstellen. De literaire werken zijn voor Brandes documenten van het geestelijke leven van een tijd en de gehele persoonlijkheid van de schrijver is het onderwerp van de critiek. In de Franse literatuur vond hij de realistische richting, die problemen behandelde; van de Engelse literatuur vertaalde hij o.a. het révolutionnaire werk van Stuart Mill Koindernes Underkuelse (de onderdrukking van de vrouwen, 1869). Hij had een voorliefde voor Italië en het zuidelijke type en stelde de vrije geest van Europa tegenover het bekrompen geestelijke leven in Denemarken. De hoofdstromingen van de literatuur in de 19de eeuw zijn voor Brandes de ideeën van de Franse Revolutie, de reactie daartegen en het hernieuwde ontwaken dezer ideeën. In de Deens letterkunde vond hij wel kunst, maar geen leven.
Na 1890 werd hij aanhanger van Nietzsche’s ideeën, een aristocratisch radicalisme werd zijn leuze, de grote mens was voorwaarde en doel van de cultuur. De literatuur moet zich tot een uitgelezen groep wenden. Heldenverering verving bij Brandes de religieuze gedachte. Vandaar zijn grote biografieën van Shakespeare, e.a. Zijn invloed op de Deense literatuur is evenals op de Noorse en Zweedse zeer groot geweest. Hij bracht een nieuw realisme in Scandinavië, niet langer het poëtisch realisme, zoals bijv.
Snoïlsky dat verkondigde, maar een realisme, dat zich met een zekere voorliefde bezighield met de lelijke en onfrisse aspecten van de werkelijkheid. Hij deed een hevige aanval op toen erkende grootheden en voerde een nieuwe wijze van critiseren in. Hij was de bemiddelaar tussen het jonge Europa en het verouderde Denemarken en is nog altijd een veel omstreden persoonlijkheid. In 1902 verleende men hem eindelijk de titel van professor, maar hij behoefde geen college te geven.
DR P. M. BOER-DEN HOED
Lit.: Alfr. Ipsen, G. B. (1902-1903); Vilh. Andersen Tider og Typer (1916); Osvald Hansen, G. Br. (1918); Poul v. Rubow, G.
B. og hans Laerere (1927)» Idem, G. Br. (1932).