Pools dichter (Vitebsk 4 Oct. 1750 - Konskowola 25 Aug. 1807), was de merkwaardigste dichter aan het hof der prinsen Czartoryski te Pulawy en een der beste vertegenwoordigers van de Poolse Rococo. Hij schreef tedere lyrische gedichten (Lirykow ksiag czworo), verder miniatuur-epen waarin kleine gebeurtenissen of fantastische overleveringen aardig, spiritueel en met tal van kleine vondsten worden uitgebeeld, ten slotte en vooral opera’s als De drievoudige Bruiloft (Troiste Wesele) of De Zigeuners (Cyganie).
Heel dit oeuvre kenmerkt zich door kleine proporties en geringe diepgang, maar ook door een geraffineerde literaire volmaaktheid. Toen de revolutie in aantocht was, deed hij zijn talent geweld aan door het schrijven van heldhaftige en gespannen werken als het treurspel De Spartaanse Moeder (Matka Spartanka). Paradoxaal is het, dat deze dichter van kleine sensaties en verfijnde genietingen krankzinnig werd ten gevolge van de smart, die hem de nederlaag van de revolutie van 1794 veroorzaakte.Bibl.: Dziela door Dmochowski (7 dln, Warschau 1828-29; het volledigst); door Bobrowicz (6 dln, Leipzig 1837, minder volledig, gebrekkig); critische uitg. van een keur uit de lyriek door W. Borowy in Biblioteka Narodowa (Wroclaw 1948).
Lit.: Korbut, Lit. Polska, dl II (1929), blz. 119-120, en in de uitg. van Borowy, blz. 35-37; J. Pietzkiewicz, Collins and K., in: The Slavonic and East Eur. Rev. XXVIII (1950).
