(Franz Joseph) Freiherr, pseudoniem Friedrich Halm (Krakau 2 Apr. 1806 - Wenen 22 Mei 1871), studeerde te Wenen in de rechten en koos de ambtelijke loopbaan, waarin hij een zeer snelle carrière maakte. In 1845 werd hij bibliothecaris der keizerlijke bibliotheek.
Van 1867-’70 was hij hoofdintendant van de beide hofschouwburgen, nadat hij reeds in 1861 tot lid van het Herenhuis benoemd was. Ofschoon veel minder begaafd dan Grillparzer vielen hem veel meer gunst- en eerbetuigingen ten deel. Hij was een goed kenner van het Spaanse theater en schreef zelf vele toneelwerken, waarvan er echter slechts enkele blijvend succes hadden (vooral Der Fechter vort Ravenna). De meeste stukken, hoewel hoofdzakelijk met het verstand geschreven, tonen anderzijds een overmaat van gevoel. De stijl van zijn novellen, waarvan er slechts één tijdens zijn leven bekend werd, wordt zeer geprezen.Bibl. (voorn. werken): Gedichte (1837); Griseldis (1837); Der Adept (1838); Gamoens (1838) ; König und Bauer (1842); Der Sohn der Wildnis (1842) ; Der Fechter von Ravenna (1857) ; Wildfeuer (1864); Begum Samru (1865). Novellen: Die Marzipan Liese; Die Freundinnen; Das Haus an der Veronabrücke. Werke, 12 dln (1856-’72); Ausgew. Gedichte (1866); Ausgew. Werke, hrsg. v. A. Schlossar, 4 dln (1904).
Lit.: A. E. Schönbach, E. Fr. v. M.-B. (Allg. Deutsche Biogr. 22, 1885); H.
Schneider, H. und das spanische Drama (1909); H. Petersen, H.’s Fechter von Ravenna (1910).