is de kunst van het voeren van staatsonderhandelingen. Het woord is afgeleid van het woord diploma (Latijn en Grieks), dat oorkonde, patent en aanbevelingsbrief betekent.
De diplomatie heeft bestaan sinds het tijdstip, dat de hoofden van min of meer geordende staatsverbanden onderhandelingen met elkander hadden te voeren. In deze zin gaat de geschiedenis van de diplomatie terug tot de verre Oudheid. Dikwijls geschiedden de onderhandelingen, die vroeger veelal uitsluitend de dynastieke of particuliere belangen van de vorsten betroffen, met verbazingwekkende minachting voor de gewone standaarden van zedelijkheid en behoorlijkheid en met de ingewikkeldste intriges, hoewel bijna altijd met bijzondere beleefdheid en hoffelijkheid. Het was daarbij vnl. de taak van de diplomatie het vinden van de wegen en middelen om alles tussen de souvereine vorsten of staten, bij wie er geen bereidheid is ook maar een gering gedeelte van hetgeen zij tot hun souvereine rechten rekenen, prijs te geven, zo vlot en gemakkelijk mogelijk te laten verlopen en de ultima ratio, de oorlog, te voorkomen. De aard van de diplomatie, die de kunst is om door subtiele onderhandelingen, waarbij men langzamerhand elkander wat toegeeft en zo voor zijn land het beste ziet te verkrijgen, wat te bekomen is, verdraagt zich niet met openbaarheid, welke de onderhandelingen op de voet zou kunnen doen volgen en waardoor elke stap onderwerp van openbare discussie zou zijn. Inmiddels bracht de langzaamaan ontwakende democratie een grote verandering in aard en wezen van de diplomatie. Het uitbreken van Wereldoorlog I, door het grote publiek veelal aan het falen van de gebruikelijke diplomatieke methoden geweten, deed een algemene roep naar open diplomatie en diplomatic control ontstaan. In Engeland nam deze beweging onder socialistische leiding een grote omvang aan. De enige resultaten, waartoe dit aanvankelijk heeft geleid, zijn geweest:a. de verplichting tot inschrijving van alle verdragen bij het Secretariaat — eerst van de Volkenbond en thans — van de Verenigde Naties (zie art. 102 van het Handvest), zodat er geen afspraken tussen staten zouden kunnen bestaan, welker clausules niet aan een ieder bekend zouden zijn (echter is deze bepaling wegens het gemis van vaststelling van de datum, waarop de verplichting moet zijn nagekomen, goeddeels illusoir);
b. de groei van de practische diplomatie van de conferenties, welke in zeer sterke mate zijn toegenomen en waar de ministers van Buitenlandse Zaken van de verschillende staten elkander ontmoeten; en
c. het algemeen geworden gebruik van de goedkeuring door de volksvertegenwoordiging, zonder welke een verdrag niet kan worden bekrachtigd en dus niet geldig is.
Aanvankelijk waren de naar een vreemde mogendheid uitgezonden gezantschappen met bijzondere opdrachten beklede missies bijv. voor het sluiten van verdragen of het vertegenwoordigen van hun vorst of regering bij bijzondere gebeurtenissen, als troonsbestijgingen, vorstenhuwelijken, -jubilea en -begrafenissen. Zodra door de ontwikkeling van het verkeer tussen de staten meer voortdurend contact tussen deze noodzakelijk werd, gingen zij er toe over zich door vaste gezantschappen bij elkander te doen vertegenwoordigen. De eerste daarvan vinden wij in de Noorditaliaanse steden. Op het einde van de 16de eeuw begon men ook elders het belang van de vaste diplomatieke vertegenwoordigers in te zien. Zo zonden de Staten-Generaal van de Verenigde Provinciën in het laatst van de 16de eeuw een vaste vertegenwoordiger naar Engeland (Joachim Ortell; 1584) en naar Frankrijk (Quintin de Taffin, heer van la Pré; 1587). In de loop van de 17de eeuw kwam het vestigen van vaste gezantschappen algemeen in gebruik, een gebruik, dat zich tot de huidige dag heeft gehandhaafd. In het algemeen geschiedt dit op voet van wederkerigheid.
Het recht om gezanten naar vreemde staten te zenden noemt men actief gezantschapsrecht, dat om gezanten te ontvangen passief gezantschapsrecht. Beide rechten zijn inhaerent aan de souvereiniteit. Echter kunnen ook andere volkenrechtssubjecten dan souvereine staten ze bezitten. Zo maakten en maken half-souvereine staten er veelvuldig gebruik van. Bij de Volkenbond hadden tal van landen diplomatieke vertegenwoordigers. Actief gezantschapsrecht oefende de Volkenbond niet uit. Ook bij de Verenigde Naties hebben vele landen vertegenwoordigers gevestigd. Deze zijn echter bij haar niet in een diplomatieke rang geaccrediteerd. Als wereldlijk souverein heeft de paus het recht om gezanten te ontvangen en te zenden. Evenwel ook voordat door het tussen de Heilige Stoel en de Italiaanse regering op 11 Febr. 1929 gesloten verdrag de wereldlijke macht van de paus was hersteld, bezat deze het actief en passief gezantschapsrecht.
In de regel vertegenwoordigden de gezanten de hoogste autoriteit (souverein) van hun land, nl. de vorst — in de Verenigde Nederlanden de Staten-Generaal —, bij de souverein van het land, waarheen zij zijn gezonden. Fater kwam ook bij de vaste diplomatieke zendingen de vertegenwoordiging van de ene regering bij de andere en zelfs van de ministers van Buitenlandse Zaken onderling in zwang. De verschillen tussen deze soorten vertegenwoordiging in het buitenland waren veelal uitgedrukt in de rang van de vertegenwoordigers. Men kende ambassadeurs, gezanten (envoyés), buitengewone gezanten (envoyés extraordinaires), gevolmachtigd ministers (ministres plénipotentiaires), ministers, ministers-residenten, residenten, enz. De diplomatieke vertegenwoordigers van de hoogste rangen, in het bijzonder de ambassadeurs, werden door souvereinen naar andere souvereinen gezonden en hadden rechtstreeks toegang tot de vorst, voor wie zij geloofsbrieven hadden. De lagere diplomatieke vertegenwoordigers hadden daartoe de tussenkomst van de minister van Buitenlandse Zaken nodig. Thans vertegenwoordigen de diplomatieke vertegenwoordigers van de drie hoogste rangen, de ambassadeurs, de gezanten en de ministers-residenten, de staat ofwel het staatshoofd in zijn hoedanigheid van hoofd van de regering; zij worden door hem gezonden, zijn bij hem geaccrediteerd en kunnen bij hem gehoor verkrijgen. De hoofden van de diplomatieke zendingen van de lagere rangen werden gewoonlijk slechts door de ministers van Buitenlandse Zaken ontvangen. Ook de eerbewijzen, de omvang van de diplomatieke voorrechten in het vreemde land en de verhouding van de verschillende aldaar geaccrediteerde diplomaten onderling (préséance) waren afhankelijk van hun rang. In de 17de en 18de eeuw kwamen tal van conflicten voor tussen vertegenwoordigers van vreemde mogendheden, voortspruitende uit kwesties omtrent „préséance” enz. Het Weense Congres van 1815 heeft daaraan een einde gemaakt door op 19 Mrt 1815 een reglement vast te stellen, dat in enkele algemene voorschriften regels geeft omtrent rangorde, voorrang enz. Dit Règlement sur le rang entre les Agents diplomatiques, als bijlage XVII in de Weense Congresakte opgenomen en aangevuld door het protocol van Aken van 21 Nov. 1818, is uitdrukkelijk of stilzwijgend door alle staten aanvaard.
Het Weense reglement verdeelt de hoofden van de diplomatieke zendingen, gezamenlijk gezanten (agents diplomatiques) genoemd, in vier klassen. De hoogste klasse is die van de ambassadeurs. Hun titel is gewoonlijk buitengewoon en gevolmachtigd ambassadeur (ambassadeur extraordinaire et plenipotentiaire). Zij voeren de titel van „excellentie”. Volgens het reglement zijn zij de enige ware vertegenwoordigers („ont seuls le caractère représentatif”), wat nog tot uitdrukking komt in de hun gebrachte eerbewijzen. Van oudsher hebben de ambassadeurs voorrang boven alle andere diplomatieke vertegenwoordigers. Te Wenen is dit uitdrukkelijk bevestigd.
Vóór Wereldoorlog I zonden en ontvingen slechts de grote mogendheden ambassadeurs. Nadien is daar geleidelijk verandering in gekomen en thans vindt men ambassadeurs in vele hoofdsteden. België heeft sinds Wereldoorlog I ambassadeurs bij enkele regeringen geaccrediteerd. Nederland heeft sedert Wereldoorlog II de traditie van de Republiek der Verenigde Provinciën weder opgevat en zendt en ontvangt thans weer diplomatieke vertegenwoordigers van die rang. Gewoonlijk geschiedt het ontvangen en zenden van ambassadeurs op voet van wederkerigheid, maar een bekende uitzondering op deze regel stellen Frankrijk en Zwitserland, daar Frankrijk een ambassadeur te Bern heeft en Zwitserland een gezant te Parijs. Ook bij de Verenigde Naties (voorheen bij de Volkenbond) en bij de paus kunnen ambassadeurs worden geaccrediteerd. Met de ambassadeurs worden gelijkgesteld de pauselijke legaten (kardinalen, die in omstandigheden van zeer bijzondere aard door de Heilige Stoel worden afgevaardigd) en de nuntii. De tweede klasse omvat de gewone gezanten, meestal buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister (envoyé extraordinaire et ministre plénipotentiaire) genoemd. Practisch is er niet veel verschil tussen de diplomatieke vertegenwoordigers van deze klasse en de ambassadeurs, ook niet in het vertegenwoordigend karakter. Evenals de ambassadeurs voeren zij de titel van „excellentie”. Met de gewone gezanten wordt de pauselijke internuntius gelijkgesteld. Tot de derde klasse behoren de ministers-residenten. Deze rang is bij het protocol van Aken ingevoegd. In de Nederlandse buitenlandse dienst bestaat deze rang niet meer.
Tot de vierde klasse rekent men de zaakgelastigden (chargés d’affaires). Dezen worden niet bij het staatshoofd, maar bij de minister van Buitenlandse Zaken geaccrediteerd. Men onderscheidt hen in zaakgelastigden, die als zodanig bij een vreemde mogendheid zijn geaccrediteerd (chargés d’affaires en pied), zaakgelastigden, die gevestigd zijn in hoofdsteden, waar hun bij méér dan één regering geaccrediteerde chef zijn hoofdverblijf niet heeft (chargés d’affaires ad interim of chargés des affaires) en tijdelijk zaakgelastigden, die tijdens aan de ontvangende mogendheid medegedeelde afwezigheid van het hoofd van de diplomatieke post tijdelijk met de leiding van die post zijn belast. Indien een lager gezantschapsambtenaar tijdens korte afwezigheid van zijn chef de belangen van het gezantschap behartigt, spreekt men wel van chargé des affaires de l’ambassade (de la légation).
Nederland heeft diplomatieke vertegenwoordigers bij bijna alle beschaafde staten van de wereld. Op het tijdstip van het afsluiten van dit artikel heeft Nederland buitengewone en gevolmachtigde ambassadeurs bij de regeringen van België, Canada, China, Frankrijk, India, de Unie van Socialistische Sovjet-Republieken, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de V. S. van Amerika; buitengewone gezanten en gevolmachtigde ministers bij de regeringen van Argentinië, Australië, Bolivia, Brazilië, Bulgarije, Chili, Colombia, Costa-Rica, Cuba, Denemarken, de Dominicaanse Republiek, Ecuador, Egypte, Ethiopië, Finland, Griekenland, Guatemala, Haïti, de Heilige Stoel, Honduras, Hongarije, Irak, Iran, Italië, Joegoslavië, Luxemburg, Mexico, Nicaragua, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Panama, Paraguay, Peru, de Philippijnse Republiek, Polen, Portugal, El Salvador, het Saoedi-Arabische Koninkrijk, Thailand, Tsjechoslowakije, Turkije, de Unie van Zuid-Afrika, Uruguay, Venezuela, Zweden en Zwitserland; een zaakgelastigde bij de regering van Ierland; en tijdelijke zaakgelastigden bij de regeringen van Birma (post is die van een buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister), Oostenrijk (in afwachting van een definitieve regeling na het tot stand komen van het vredesverdrag), Pakistan (post is die van een buitengewoon en gevolmachtigd ambassadeur), Roemenië (post is die van een buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister), Spanje (post is die van een buitengewoon en gevolmachtigd minister, maar is, in verband met de door de Verenigde Naties tegen Spanje in het leven geroepen sancties, niet bezet) en Ijsland. Ten slotte heeft Nederland sedert de de facto-erkenning van Israël in 1945 als diplomatieke vertegenwoordiger bij Israëls regering de Nederlandse consul-generaal te Jeruzalem geaccrediteerd. Enkele van de bovenbedoelde diplomatieke posten zijn verenigd onder één hoofd. Zo is de Nederlandse ambassadeur te Brussel tevens buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister bij het groot-hertogelijk hof van Luxemburg. Bovendien heeft Nederland te Luxemburg een tijdelijk zaakgelastigde. Voorts zijn de Nederlandse gezantschappen in Argentinië, Paraguay en Uruguay, in Colombia en Ecuador, in Cuba, de Dominicaanse Republiek en Haïti, in Egypte en Ethiopië, in Guatemala, Costa-Rica, Honduras, Nicaragua, Panama en El Salvador, in Peru en Bolivia, in Turkije en Irak en ten slotte in Zuidslavië en Bulgarije elk onder één hoofd in de rang van buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister verenigd.
Aan de diplomatieke zendingen worden in de regel naast de hierboven vermelde chefs de mission ambassade-(gezantschaps-) raden en -secretarissen in verschillende klassen en ambassade-(gezantschaps-) attaché’s als diplomatieke ambtenaren verbonden. Voorts kunnen aan de zendingen handelsraden en -secretarissen, militaire, marine-, luchtvaart-, pers-, land- en tuinbouw-, culturele, sociale en andere attaché’s, tolken en kanselarijpersoneel in verschillende rangen (directeuren der kanselarij, kanseliers in verschillende klassen, klerken enz.) worden toegevoegd.
De taak van de diplomatieke vertegenwoordigers is, zoals uit het voorafgaande blijkt, in de eerste plaats hun land bij de regering, naar welke zij zijn afgevaardigd, te vertegenwoordigen, bij haar de belangen van hun land te behartigen en de hun opgedragen staatsonderhandelingen te voeren. Somtijds werd en wordt aan de gezamenlijke gezanten in een hoofdstad of aan enkele van hen door hun regeringen opgedragen min of meer permanent zekere belangen te bespreken en tot oplossing te brengen. Men spreekt dan wel van gezantenraad (conférence des ambassadeurs). Onder deze laatste benaming is in het bijzonder de gezantenraad van de grote mogendheden ter bespreking van belangrijke Europese kwesties bekend. Tijdens de Balkanoorlogen traden de bij het Hof van St James te Londen geaccrediteerde gezanten als gezantenraad op. Na Wereldoorlog I hield de raad van de te Parijs geaccrediteerde gezanten van de voornaamste geallieerde en geassocieerde mogendheden o.a. toezicht op de uitvoering van de herstelregelingen. Een belangrijke taak van de diplomatieke agenten is het ook, inlichtingen omtrent politieke, militaire, economische, commerciële, sociale en andere aangelegenheden in het land, waar zij hun functie uitoefenen, te verzamelen en aan hun regering te rapporteren. Voorts behoort tot hun taak de onderdanen en beschermelingen van hun regering in vreemde landen te beschermen en bij de behandeling van hun rechtsbelangen bij te staan.
De vertegenwoordigers van de verschillende mogendheden bij een hof of een regering vormen te zamen het corps diplomatique. Dit is geen officieel lichaam. Aan het hoofd er vanstaat de deken (doyen), die bij plechtigheden uit aller naam het woord voert en bij gezamenlijk optreden de anderen vertegenwoordigt. Gewoonlijk is de oudste geaccrediteerde ambassadeur of gezant de deken. Ingeval de Heilige Stoel door een nuntius of legaat vertegenwoordigd is, fungeert deze in de meeste, althans in de R. K., landen als zodanig. Onder het corps diplomatique worden ook wel verstaan de gezamenlijke diplomatieke ambtenaren van een land.
Voordat een regering er toe overgaat iemand tot hoofd van een diplomatieke missie bij een andere regering te benoemen, vraagt zij, of degeen, die zij voor de post heeft bestemd, aan de regering, waarbij hij zal worden geaccrediteerd, aangenaam (persona grata) is (demande d’agréation of agrément). Eerst nadat agrément is verleend, vindt de benoeming plaats. Indien de benoemde tot de eerste drie klassen van diplomatieke ambtenaren (zie boven) behoort, krijgt hij van het hoofd van zijn regering een geloofsbrief (lettre de créance) mede, gericht aan het staatshoofd van de ontvangstaat. Deze geloofsbrief wordt overhandigd aan het staatshoofd zelf. Een zaakgelastigde ontvangt van zijn minister van Buitenlandse Zaken een inleidingsbrief, gericht tot en te overhandigen aan de minister van Buitenlandse Zaken van de ontvangstaat. De werkzaamheid van de gezant neemt een aanvang door het overhandigen van zijn geloofsbrief (inleidingsbrief). Zij eindigt, behalve door het overlijden van de gezant en door het neerleggen van zijn functie, door het overhandigen van zijn terugroepingsbrief (lettre de rappel), welke door de ontvangstaat beantwoord wordt met een lettre de récréance. De terugroepingsbrief wordt somtijds overhandigd door de opvolger van de vertrekkende gezant. Indien de gezant niet meer persona grata is, kan zijn terugroeping aan de afzendstaat worden gevraagd. Bij zeer ernstige grieven tegen de gezant komt het voor, dat de ontvangstaat zonder zodanig verzoek te doen de gezant, zoals het heet, zijn paspoorten doet overhandigen, d.w.z. hem doet aanzeggen te vertrekken. Deze uitdrukking herinnert aan het vroeger bestaande gebruik, dat de gezant na aankomst op zijn standplaats de hem door zijn regering verstrekte paspoorten aan de minister van Buitenlandse Zaken in bewaring gaf. Zo spreekt men ook van het terug vragen, door de gezant, van zijn paspoorten, wanneer hij naar zijn land wenst terug te gaan, bijv. bij het verbreken van de diplomatieke betrekkingen.
Somtijds heeft een mogendheid in een andere staat geen eigen diplomatieke vertegenwoordigers. In dat geval kan zij de bescherming van de belangen van haar onderdanen overdragen aan een andere staat, die aldaar wel een diplomatieke vertegenwoordiger heeft gevestigd. Zo neemt op verzoek van de regering van Birma sedert begin 1948 de Britse regering door middel van haar ambassade in Den Haag de Birmaanse diplomatieke belangen in Nederland waar.
Bij of voorafgaand aan het uitbreken van een oorlog worden de tussen partijen bestaande diplomatieke betrekkingen verbroken. De bescherming van de belangen van de onderdanen van elk van de oorlogvoerende landen wordt dan in de regel aan een bevriende mogendheid opgedragen, die haar dan door haar eigen diplomatieke en consulaire vertegenwoordigers laat uitoefenen.
Aan de gezanten worden in hun hoedanigheid van vertegenwoordigers van vreemde mogendheden in het land, waar zij zijn geaccrediteerd, bijzondere eerbewijzen gebracht. Deze zijn vastgesteld in het zgn. protocol, d.w.z. het geheel van de in het internationale diplomatieke verkeer gebruikelijke voorschriften en regels. In vele landen is een hoge ambtenaar van het ministerie van Buitenlandse Zaken als chef van het protocol belast met de taak de vraagstukken van ceremonieel, voorrang en etiquette met betrekking tot het diplomatieke corps en de buitenlandse consulaire ambtenaren te behartigen.
Behalve de hun toekomende eerbewijzen genieten de gezanten onder de naam van exterritorialiteit het voorrecht van onschendbaarheid en verschillende andere voorrechten en immuniteiten om hen geheel onafhankelijk te maken van de staat, waarbij zij zijn geaccrediteerd, en om hun de uitoefening van hun taak te vergemakkelijken. Deze onschendbaarheid, reeds stammend uit de Oudheid, toen de persoon van de gezant veelal voor heilig werd gehouden, geldt voor alle soorten gezanten. Zij moeten echter de iure erkende regeringen vertegenwoordigen; de vertegenwoordiger van een slechts de facto erkende regering kan er geen aanspraak op maken (zie erkenning). De exterritorialiteit betreft zowel de persoon van de gezant (persoonlijke onschendbaarheid), als het gezantschapsgebouw of zijn woning (onschendbaarheid van woning, franchise de l’hôtel).
De eerste omvat vnl.:
1. aanspraak op bijzondere bescherming tegen onrechtmatige aantasting van persoon en goederen; zij bestaat bijv. in zwaardere strafbepalingen tegen aanslagen, vrijheidsbeperking, belediging (zie voor Nederland artt. 118 en 119 W.v.Str.);
2. onttrekking aan de locale strafrechtspleging; de gezant is evenwel verplicht zich naar de strafwet en de politiële voorschriften van de verblijfstaat te gedragen; overtreding daarvan kan leiden tot het indienen bij zijn regering van een klacht en een verzoek om terugroeping en strafvervolging in eigen land en uiteindelijk zelfs het overhandigen van zijn paspoorten tot gevolg hebben;
3. onttrekking aan de burgerlijke rechtspleging van de verblijfstaat, uitgezonderd met betrekking tot zakelijke rechtsvorderingen betreffende onroerende goederen; voor burgerrechtelijke aanspraken tegenover de gezant dient men zich te wenden tot de eigen regering; ook kan men de gezant dagvaarden voor de rechter in de afzendstaat en wel die ter plaatse van de zetel der regering, waar de gezant geacht wordt een wettelijk domicilie te hebben; de gezant is bevrijd van alle, in het algemeen rechtmatige dwangmiddelen; zowel wat de criminele als wat de civiele jurisdictie betreft, kan de gezant, zo voor zich, als voor de personen, die met hem het voorrecht van de exterritorialiteit genieten, afstand doen en zich aan de rechtspraak van de ontvangstaat onderwerpen; de toestemming van zijn regering is daarvoor noodzakelijk, maar wordt verondersteld; jurisdictie over personeel en landgenoten komt de diplomatieke vertegenwoordiger slechts in beperkte mate toe;
4. het recht te weigeren in burgerlijke of in strafprocedures voor de rechter getuigenis af te leggen;
5. vrijdom van alle directe belastingen met uitzondering van de grondbelasting en andere grondlasten; vrijdom van douanerechten wordt, hoewel daarop naar strikt recht geen aanspraak kan worden gemaakt, tegenwoordig algemeen op voet van wederkerigheid toegekend; in de meeste landen is de gezant tevens vrijgesteld van het betalen van premie voor sociale verzekering.
Al deze voorrechten nemen een aanvang op het tijdstip, dat de gezant, nadat agreatie is verleend, op weg naar zijn diplomatieke post de landsgrenzen overschrijdt; zij duren, na beëindiging van zijn diplomatieke functie, voort, zolang als voor hem nodig is het land te verlaten. Het gezin van de gezant, zijn buitenlands personeel en dat van het gezantschap, alsmede de verdere diplomatieke ambtenaren van het gezantschap en hun gezinsleden genieten mede van de exterritorialiteit.
De onschendbaarheid van het gezantschapsgebouw of de woning van de gezant — de zgn. exterritorialiteit daarvan betekent niet, dat het terrein, waarop zij staan, tot het grondgebied van de afzendstaat behoort — gold vroeger veelal voor de gehele wijk, waar zich die gebouwen bevonden (franchise des quartiers, franchise du faubourg, jus quarteriorum), zo te Rome en te Madrid en laatstelijk nog te Peiping. De autoriteiten van de ontvangstaat, in het bijzonder de justitiële en politieautoriteiten, mogen zonder uitdrukkelijke toestemming van de gezant — behoudens in noodgevallen, zoals brand — die gebouwen niet betreden. Huiszoeking is niet geoorloofd. De gezant moet evenwel misdadigers, die in het gezantschapsgebouw een toevlucht hebben gezocht, op verzoek van de justitie uitleveren. Het recht van asyl heeft de gezant niet. Het vroeger belangrijke droit de culte of droit de chapelle — dat is het voorrecht van de gezant om in het gezantschapsgebouw godsdienstoefeningen te doen houden voor zichzelf, zijn familie en de leden van zijn gevolg, het gezantschapspersoneel en de onderdanen van de afzendstaat — heeft in de recente tijden van geloofsvervolging weer meer betekenis gekregen.
De onschendbaarheid van het gezantschapsgebouw betreft ook de archieven van het gezantschap. Bij verbreking van de diplomatieke betrekkingen worden zij aan de hoede van de diplomatieke vertegenwoordiger van een bevriende mogendheid toevertrouwd. Ook de brievenpost van de gezant is onschendbaar. Dit is eveneens het geval met betrekking tot zijn telegrafisch verkeer. Onder alle omstandigheden is zijn correspondentie vrij van ambtelijk onderzoek, censuur en inbeslagneming van de kant van de ontvangstaat. Hieronder valt ook de bagage van de diplomatieke koeriers; zij is vrij van elk onderzoek bij betreden of verlaten van het grondgebied.
De onschendbaarheid van de gezanten en de omvang van de daarmede samenhangende rechten en verplichtingen berusten gedeeltelijk op bijzondere verdragen, gedeeltelijk op gewoonterecht. Reeds lang is echter de behoefte gevoeld om die rechten en verplichtingen in een algemeen verdrag te regelen. Aldus heeft de op grond van een resolutie van de 5de Volkenbondsvergadering (1924) ingestelde commissie van deskundigen, die aan de Raad van de Volkenbond voorstellen zou moeten doen omtrent onderwerpen, welke rijp zouden kunnen worden geacht voor codificatie, dit o.a. ook verklaard ten aanzien van de diplomatieke voorrechten en immuniteiten. Dit onderwerp behoorde evenwel niet tot de door de 8ste Volkenbondsvergadering (1927) naar de Eerste Codificatie Conferentie, welke in 1930 in Den Haag werd gehouden, verwezen onderwerpen (zie codificatie). De 6de Pan-Amerikaanse Conferentie (Havana, 1928) heeft een ontwerp-verdrag betreffende de diplomatieke ambtenaren aangenomen, waarin behalve bepalingen over de uitoefening van het gezantschapsrecht in het bijzonder voorschriften zijn opgenomen over de diplomatieke voorrechten en immuniteiten.
MR L. V. LEDEBOER
Lit.: A. S. Hershey, Diplomatie agents and immunities (Washington 1919); E. M. Borchard, Les principes de la protection diplomatique des nationaux à l’étranger (Bibliotheca Visseriana III; Leiden 1924); C. Hurst, Les immunités diplomatiques (Recueil des Cours de l’Acad. de droit intern. de La Haye 12 (Paris 1927); M. J. Pergament, The diplomatie quarter in Peking (Peking 1927); J. L. F. van Essen, Ontwikkeling en codificatie van diplomatieke voorrechten (Arnhem 1928); E. Kehl, Die subjective Ausdehnung der völkerr. Sonderstellung d. Gesandtschaftspersonals (Kiel 1929); R. Genet, Traité de diplomatie et de droit diplomatique (3 dln, Paris 1931-1932); J. Eyzaguirre, Privilegios diplomaticos (Santiago de Chile 1932); E. Satow, A guide to diplomatie practice (3de dr., London 1932); A. J. de Urquiza, Ceremonial publico (Madrid 1932); M. Heddaya, Les immunités des agents diplomatiques (Lyon 1932); R. Provinciali, L’immunità giurisdizionale degli stati stranieri (Padova 1933); M. Trouche, Le quartier diplomatique de Pékin (Rodez 1935); G. Stuart, Le droit et la pratique diplomatiques et consulaires (Recueil des Cours de l’Acad. de droit intern. de La Haye 48, Paris 1935); Beauvais, Attachés militaires, attachés navals et attachés de l’air (Paris 1937); E. Wolgast, Le diplomate et ses fonctions (Recueil des Cours de l’Acad. de droit intern. de La Haye 60, Paris 1938); W. M. Franklin, Protection of foreign interest. A study in diplomatie and consular practice (Washington 1947); A. Janner, La puissance protectrice en droit international d’après les expériences faites par la Suisse pendant la seconde guerre mondiale (Bâle 1948); J. P. A. François, Handboek van het volkenrecht, dl I, 2de dr. (Zwolle 1949).
De Belgische diplomatieke ambtenaren hebben tot algemene opdracht het bevorderen van de nationale belangen in den vreemde. Zij moeten de regering voorlichten over de toestand van het land waarin zij zich bevinden. Zij zijn de aangewezen bemiddelaars tussen de Belgische overheden en onderdanen, en de vreemde overheden waarbij zij geaccrediteerd zijn. De aanvragen tot uitlevering worden door de diplomatieke ambtenaren ingediend. Het ambt van notaris wordt van rechtswege waargenomen door de diplomatieke ambtenaren die aan het hoofd van een zending staan. Ten overstaan van de Belgische burgers in den vreemde nemen zij ook de functies waar van de ambtenaar van de burgerlijke stand (art. 1 wet van 12 Juli 1931 en K.B. van 15 Juli 1931).
PROF. DR A. MAST
Lit.: De Garcia, Guide pratique des agents politiques du Ministère des Affaires étrangères (Bruxelles 1879); A. de Lapradelle et J. P. Niboyet, Répertoire de Droit international (Paris 1929); Les Novelles, Lois politiques et administratives, t. II, Agents diplomatiques (Bruxelles 1935).