gouverneur-generaal van Ned. Indië (Culemborg 1593 - Batavia 19 Apr. 1645), werd opgeleid voor de handel en vestigde zich in 1616 als koopman te Amsterdam.
Daar viel hij in handen van een speculant, Jan Engels, met het gevolg dat hij na een goed jaar zijn faillissement moest aanvragen. Om zijn crediteuren eens te kunnen voldoen, besloot hij naar Indië te gaan. Bewindhebbers mochten hem evenwel niet aannemen, daar hun instructie hun verbood gefailleerden in dienst te nemen. Na enige tijd gelukte het Van Diemen evenwel zich onder de „vadersnaam” Thonisz Meeuwisz te doen aannemen als adelborst op een gage van ƒ 10.− per maand. Als zodanig vertrok hij 1 Jan. 1618 op de Mauritius naar Indië, waar hij spoedig de aandacht van Coen trok, die hem als klerk op zijn secretarie plaatste. Intussen hadden Bewindhebbers vernomen, dat de gefailleerde onder een schuilnaam toch naar Indië was vertrokken en zij droegen Coen op tegen dergelijke „gedebaucheerde luyden …. goede ordre te stellen”. Maar Coen was een mensenkenner, hij benoemde Thonisz Meeuwisz 2 Oct. 1619 tot assistent op ƒ 20.−, een goed jaar later tot koopman op ƒ 50.− en 31 Jan. 1623, aan de vooravond van zijn vertrek naar patria, tot het hoge ambt van opperkoopman op f 90.− en dit onder zijn volledige naam Anthony Meuszoon van Diemen. Twee jaar later is deze raad van Indië en boekhouder-generaal. Als Coen in 1627 ten tweedenmale het opperbewind aanvaardt, krijgt hij Van Diemen als directeur-generaal van de handel naast zich. Deze functie vervult hij op voortreffelijke wijze tot hij in 1631 als admiraal van de retourvloot naar het vaderland vertrekt. Bewindhebbers keren hem over de jaren, waarin hij het directoraat-generaal heeft vervuld, een gage uit van f 400.− per maand en vereren hem een gouden keten ter waarde van 2000 realen van achten. Aan zijn vrouw, Maria van Aelst, met wie hij 17 Jan. 1630 te Batavia was gehuwd, schenken zij eveneens een verering. Al spoedig boden Bewindhebbers, die niet waren ingenomen met gouverneur-generaal Jacques Specx en diens opvolger Hendrick Brouwer, aan Van Diemen het opperbewind aan, wat deze aanvaardde; op Nieuwjaarsdag 1636 nam hij het bestuur van Brouwer over.De jaren van Van Diemen’s gouverneur-generaalschap, 1636-1645, vormen de periode van de grootste expansie van de Compagnie, die bij zijn dood alom als grote mogendheid werd erkend. In de 9 jaren van zijn bewind trok hij tweemaal naar de Molukken om de daar gerezen onrust te bezweren en sloot vrede met de koning van Makassar. In 1641 werd Malaka op de Portugezen veroverd, die ook op Ceylon de opkomende macht van de Nederlanders naast zich moesten dulden. Dezen veroverden de vestingen Batikalo, Trinkomale, Punto de Gale en Negombo. Ten slotte werden in 1645 de kostbare kaneellanden tussen Portugezen en Nederlanders verdeeld. In ditzelfde jaar sloot Bantam vrede met de Compagnie. Ook op Formosa vestigde zij onder Van Diemen’s bewind haar gezag en zij streed bovendien met succes in Cambodja. Slechts in Japan verloor zij in deze jaren een deel van haar handelspositie, maar haar kantoor op Desjima leverde toch nog altijd een jaarwinst op van 6 à 7 tonnen gouds.
Op gans ander terrein heeft Van Diemen zich eveneens grote verdiensten verworven. Op zijn initiatief stelde de rechtsgeleerde mr Joan Maetsuycker de Bataviase Statuten samen, een speciaal wetboek voor het Compagniesgebied, dat in 1642 van kracht werd en tot 1848 als basis van de rechtspraak in Ned. Indië gold.
Buitengewoon veel belangstelling had Van Diemen voor de ontdekking van „het resterende onbekende deel des aerdcloots”. In 1639 en 1643 organiseerde hij ontdekkingsreizen naar de landen en zeeën ten Oosten en Noorden van Japan, terwijl het initiatief van de bekende reizen van Tasman, waarbij Australië werd omzeild, eveneens van Van Diemen is uitgegaan. Hoezeer Bewindhebbers Van Diemen waardeerden, blijkt uit het feit dat ze zijn weduwe geheel vrijwillig een som van ƒ 20.000.− uitkeerden, wat een unicum is in de geschiedenis van de Compagnie.
DR F. W. STAPEL
Lit.: Van Rhede van der Kloot, De gouverneurs-generaal van Ned. Indië (1891); Coolhaas, Gegevens over Ant. v. D. (Bijdr. Kon. Inst., dl 103 (1946), blz.469 e.v.); Stapel, Gesch.v.Ned. Indië, dl III (1939), blz. 237-281.