samenvoeging, is een rechtsterm. In het procesrecht verstaat men onder cumulatie van acties het samenvoegen van meer dan één actie of rechtsvordering in één dagvaarding.
Men spreekt van subjectieve cumulatie, wanneer meer eisers gezamenlijk optreden tegen een (of meer) verweerder(s) of één eiser tegen meer verweerders. De cumulatie heet objectief, wanneer meer dan één eis door dezelfde eiser tegen dezelfde verweerder wordt ingesteld. De wet verbiedt uitdrukkelijk de objectieve cumulatie van de rechtsvordering over het bezitrecht en die over de eigendom van één zaak; hieruit leidt men af, dat zij voor het overige steeds geoorloofd is (art. 130 W.v.B.Rv.). Verplicht is zij niet.
De subjectieve cumulatie is in het algemeen evenmin verplicht, doch op deze hoofdregel kent de wet enige uitzonderingen. Naast deze uitdrukkelijke uitzonderingen heeft men de verplichte subjectieve cumulatie ook wel staande gehouden in andere gevallen. Voor het geding in eerste aanleg hebben rechtspraak en literatuur hier echter steeds meer ingebonden; de gevallen, waarin velen nog het meest geneigd zijn buiten een uitdrukkelijk wettelijk gebod een verplichting tot subjectieve cumulatie aan te nemen, betreffen de vordering tot ontbinding van een meer dan twee partijen bindende wederkerige overeenkomst en die tot nietigverklaring of vernietiging van een meer dan twee partijen rakend contract of testament. Meer dan voor de eerste aanleg wordt de verplichting tot subjectieve cumulatie verdedigd met betrekking tot het gebruik van rechtsmiddelen tegen een tussen meer dan twee partijen gewezen vonnis.
In hoever men haar dan moet vergen, is echter betwist; nog steeds wordt hierover tot in de laatste tijd toe geprocedeerd tot voor de Hoge Raad (zie H.R. 14 Febr. 1947, N.J. 1948 no 1, met een belangrijke aantekening van D. J. Veegens).In hoever buiten een verplichting tot subjectieve cumulatie deze geoorloofd is, is alsmede omstreden; doch literatuur en rechtspraak neigen er beide toe haar in ruime mate toe te staan, wanneer er maar enig wezenlijk verband bestaat tussen de samengebrachte acties.
Wanneer een partij zich beklaagt over het betrekken in het geding van te weinigen, zegt men wel, dat zij de „exceptio plurium litis consortium” (De Nederlandsche rechtstaal, een nuttige uitgave van de „Nederlandsche Juristenvereeniging”, vertaalt dit met „beroep op strijdgenootschap”; II, blz. 41) opwerpt. Dit middel is evenwel niet steeds van dezelfde aard en zeker niet steeds een exceptie; de benaming is daarom misleidend en worde beter achterwege gelaten. Star Busmann meent, dat het gebruik van de term ook inderdaad afneemt.
PROF. MR R. P. CLEVERINGA
Lit.: Star Busmann, De exceptio plurium litis consortium; Hoofdstukken van burgerlijke rechtsvordering (1948), §§ 130-132; Cleveringa, Cumulatie van rechtsvorderingen, in: Opstellen over hedendaags recht aangeboden aan prof. mr J. C. van Oven (1946), blz. 84-116; Rutten, De zgn. exceptio plurium litis consortium in hoger beroep of cassatie, R. M.-Th. (1948), blz. 91-105.