Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Christian Gottlob HEYNE

betekenis & definitie

Duits philoloog en archaeoloog (Chemnitz 25 Sept. 1729 - Göttingen 14 Juli 1812), studeerde te Leipzig in de rechten en werd in 1753 verbonden aan de boekerij van minister graaf von Brühl te Dresden. Daar vond hij gelegenheid zich aan de oude letteren te wijden.

Weldra verscheen zijn bewerking van Tibullus (1755) en die van Epictetus (1756). Ten gevolge van de Zevenjarige Oorlog verloor hij zijn post. Hij verschafte zich echter onderhoud door de bewerking van de Latijnse tekst van Lippert’s Daktyliothek, totdat hij in 1763 hoogleraar te Göttingen werd. Zijn werkzaamheid als schrijver strekte zich uit over de gehele Oudheid.Bibl.: kleine geschriften, in de Opuscula academica (6 dln, 1795-1812), verenigd, uitgave van Vergilius (5 dln, 4de dr., 1830-1841), van Pindarus (3de dr., 3 dln, 1817) en van de Bibliotheca Graeca van Apollodoros (2de dr., 2 dln, 1803); Einleitung: in das Studium der Antike (1772); Sammlung antiquarischer Aufsätze (2 dln, 1778-1779); Lobschrift auf Winkelmann (1778); Akademische Vorlesungen über die Archäologie und Kunst des Altertums (1828).

Lit.: A. H. L. Heeren, C.G. H. biographisch dargestellt (Göttingen 1813); J. E.

Sandys, History of Classical Scholarship III (1908); Fr. Leo, H. (Festschrift der Ges. d. Wiss. zu Göttingen (1901); A. Hessel, H. als Bibliotheker (1928).

< >