(1) viscount (of Townshend) (Raynham, Norfolk, 1674-21 Juni 1738), eerst Tory, maar overgegaan tot de Whigs, in 1707 opgenomen in de Geheime Raad, leidde als buitengewoon gezant te ’s-Gravenhage de onderhandelingen over vrede met Frankrijk (1709-1711) en nam vervolgens deel aan de onderhandelingen te Utrecht (1713). Daarna werd hij, onder koning George I, secretaris van staat, maar kreeg wegens vermeende intriges ten behoeve van de prins van Wales, in 1716, ontslag.
In 1720 werd hij weer staatssecretaris en voerde met Walpole de regering, tot hij in 1730 ontslag nam.Lit.: W. Michael, Engl. Gesch. im 18. Jahrh., I-IV (1895937); B. Williams, The Whig Supremacy 1714-1760 (Oxford 1939).
(2) (Londen 29 Aug. 1725 - 4 Sept. 1767), zoon van de voorgaande, werd reeds in 1747 lid van het Lagerhuis, in 1749 leidde hij de „Board of Trade”, in 1754 was hij lid der admiraliteit, in 1757 van de Geheime Raad. Bij de val van Pitt sloot hij zich bij de hofkliek aan en werd minister van Oorlog, daarna Algemeen Betaalmeester en in 1766, in het ministerie-Pitt, kanselier van de Schatkist. Hij was het vooral, die de wetten doordreef tot belasting van allerlei artikelen, die in de V.S. werden ingevoerd (z vrijheidsoorlog, Amerikaanse), doch hij stierf te midden van de strijd hierover.
Lit.: W. E. H. Lecky, History of England in the i8th Century, I, II (1878); P. Fitzgerald, Ch. T. (1866).