Sir (Wyville), Engels bioloog (Bonsyde, Linlithgow, 5 Mrt 1830-10 Mrt 1882), werd in 1851 lector in de botanie te Aberdeen, in 1853 professor in de natuurlijke historie in Queens College te Cork, daarna in de geologie en later ook zoölogie en botanie te Belfast, in 1868 in de botanie aan het Royal College of Science te Dublin en in 1870 in de natuurlijke historie te Edinburgh. Hij wijdde zich vooral aan de studie van de levensvoorwaarden en het leven van de dieren in de diepzee.
In 1868, 1869 en 1870 maakte hij in de zomermaanden met Carpenter zeereizen, op de opnamevaartuigen „Lightning” en „Porcupine” (waarbij zij o.a. de naar hem genoemde rug op de zeebodem tussen Fär-Öer en Schotland ontdekten) waarvan de resultaten zo belangrijk waren (gepubliceerd in The Depths of the Sea, 1872), dat hij eind 1872 een regeringsopdracht kreeg tot de Challenger-expeditie (1872- 1876). Zijn laatste levensjaren besteedde hij te Edinburgh als directeur van de Challenger Cie aan het sorteren, doen bewerken en publiceren van de resultaten der expeditie.Bibl.: The Depths of the Sea (London 1872); Voyage of the „Challenger” - The Atlantic (2 vol., London 1877).
Lit.: W. A. Herdman, Founders of Oceanography and their Work (London 1923), p. 37-56.