op Terschelling is de oudste lichttoren op de Nederlandse kust. Hij ontleent zijn naam aan de heilige Brandanus (Brendan), een Ierse abt uit de 5de eeuw.
In 1323 besloot de stad Kampen in overleg met de Schellinger edelman Claes Popma tot de bouw van dit „voerhuys of merck”. In 1559 wordt geklaagd dat „de van outs kundige baeck in perikel is gevallen”. De Staten van Holland vermelden in een resolutie van 1593 dat de toren „zeer korte ter zeewaards zal inne storten”. Besloten werd tot oprichting van een „andere Brandaris Tooren van behoorlijke hoogte en breedte, met een plat boven om te vuuren binnen ’s duins ter bequaamster plaatse”. Deze nieuwe toren is in het jaar van zijn bouw „terneder gestort”, daar het onderste werk te zwak was geweest. Onmiddellijk werd met de bouw van een derde toren begonnen, waarop waarschijnlijk de steen in de toren met het jaartal 1594 betrekking heeft.
Op afbeeldingen uit de 17de-18de eeuw is de Brandaris niet meer plomp, maar draagt hij een spits. De toren had toen geen plat meer, waarop vuur werd gestookt. Volgens een tekening van 1780 droeg de toren een lantaarn. In 1833 nam de Staat der Nederlanden de zorg voor de toren over en werd hij gerestaureerd in de huidige vorm. Op het platform werd een lichtopstand geplaatst met vast licht, gevoed met patentolie, later met petroleum. In 1907 werd de toren uitgerust met electrische booglampen.
In 1920 werd hij als eerste toren uitgerust met een electrische Philips-gloeilamp, 4000 W, zichtbaar op een afstand van 33 km. Aan deze gloeilamp werd de naam Brandarislamp gegeven.De Brandaris is tevens een kustwachtpost (zie kustwacht), terwijl bij de toren ook een peilstation voor de scheepvaart is gevestigd.
KAPT. LUIT. T. Z. H. TICHELMAN