Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Bononcini, giovanni battista

betekenis & definitie

ook wel Buononcini, Italiaans componist (Modena, Sept. 1672 - ca 1750), zoon van de componist, dirigent en muziektheoreticus Giovanni Maria Bononcini (1640-1678), werd in 1688 kapelmeester aan de S. Giovannikerk te Bologna, waar hij o.a. missen, oratoria, concerten en symphonieën componeerde, ging in 1691 naar Wenen als cellist aan de hofkapel, schreef een aantal opera’s, waarvan het succes hem in 1703 een benoeming tot hofcomponist te Berlijn bezorgde, doch reeds in 1704 keerde hij naar Wenen terug, waar hij wederom een groot aantal opera’s componeerde.

In 1716 werd hij aan het King’s Theatre te Londen verbonden. Mede dank zij de protectie van de hertog van Marlborough werd hij de rivaal van Händel, die de steun van het hof genoot. Zijn te Londen geschreven opera’s hadden groot succes, doch hij verloor zijn reputatie, toen men ontdekte dat hij een madrigaal van Lotti voor zijn eigen werk had laten doorgaan. Uit deze periode stamt ook een aantal kamermuziekwerken, zoals sonates, divertimenti en Ayres (te Amsterdam gedrukt). In 1733 vertrok hij naar Parijs, werd daar het slachtoffer van een alchimist, die hem straatarm maakte. Zijn verdere levensloop is onbekend; in 1737 heeft hij echter nog een opera en een oratorium voor Wenen gecomponeerd.Lit.: L. F. Valdrighi, Bononcini da Modena (1882).

< >