Gelijk in de literatuur en exegese, zo treft men ook in de beeldende kunst verschillende opvattingen van het Bijbelverhaal aan. De kunstenaar kan het als louter verhaal beschouwen en aldus een soort Bijbels historiestuk vervaardigen, doch hij kan het ook symbolisch opvatten en dat wordt zeer vaak gedaan, wanneer een feit uit de Schrift een waarheid van het Christelijk geloof of een liturgisch gebruik illustreert.
Een bijzonder soort symboliek is het zgn. „parallellisme” van het O. en N.T., dat later nog aan kracht wint in de typologische, aan het Evangelie zelf ontleende opvatting: het verhaal uit de Nieuwe Wet roept een voorafschaduwing of voorafbeelding op uit de Oude Wet.In de kunst der Catacomben hield men zich meestal aan de symbolische methode: de voorgestelde gebeurtenissen uit de heilsgeschiedenis beduidden de redding of hulp uit het van allerlei kwaad omgeven aardse leven; daarbij koos men de motieven vaak aan de hand van de „Ordo commendationis animae”: Bijbelse figuren als Noë, Daniël en Suzanna worden daar gecommemoreerd om Gods bijstand over de stervende ziel af te smeken. Het beeld van de Goede Herder, in het evangelie beschreven, doch vormelijk een erfenis uit de Oudheid, behoort ook tot deze symbolische reeks. Sinds de 2de eeuw illustreren de Zondeval, de Menswording van Christus, de Evangelische Maaltijd enz., de voornaamste geloofswaarheden. Ze worden schematisch en met weinig personen voorgesteld.
Het vertellende karakter der uitbeeldingen komt daarnaast op, in de 2de-5de eeuw v. Chr. Hoezeer men de Bijbel hoogachtte, blijkt uit de talrijke zeer kostbare (niet zelden met vergulde letters uitgevoerde) handschriften uit de 4de-iode eeuw, gelijk de Josuë-rol (5de-6de eeuw) en de Evangeliecodex, genoemd de „codex Rossanensis”. Sinds de 5de eeuw komen de verhalende cycli in de kerken op; de oudste en best bewaarde is die in S.
Maria Maggiore te Rome (reeds ca 350), andere in de Sant’ Apollinare Nuova van Ravenna en in de beschrijvingen van Paulinus van Nola, Prudentius en Coricius van Gaza. Men volgt graag de Concordia der twee Testamenten, o.a. in de basiliek door Rusticus en Elpidius beschreven, waar bijv. de bekoring van Eva tegenover de Boodschap van de Engel aan Maria, de Torenbouw van Babel tegenover het Pinksterwonder komt te staan; zie o.a. de deur der Santa Sabina te Rome.
Men kan in de Byzantijnse kunst twee richtingen onderscheiden, welke in haar verdere ontwikkeling niet steeds gescheiden voorkomen:
a. naar het allegorisch symbolische gerichte Alexandrijnse, met als beste voorbeeld het 11de-eeuwse Evangeliarium te Florence en
b. de realistische Antiocheense met een Parijs Evangeliarium uit dezelfde tijd als voorbeeld.
De eerste was meer edel en elegant en bewaarde het best de resten der Hellenistische kunst, de andere eer boers, fel, vertellend en nauwer verwant aan de volkskunst. Tot aan de beeldenstrijd overheersten de vertellende uitbeeldingen, tonelen uit O.T. en leven van Jezus in Cappadocische grotkerken. Sinds de gde eeuw gaan de schilders zich bepalen tot het verbeelden der eerste acht Bijbelboeken, Koningen, Job en de Psalmen; dit vnl. in verband met de liturgie. In de kerken plaatst men de profeten, hogepriesters en aartsvaders gaarne tegenover de kerkvaders.
Het boek Genesis wordt in Italiaanse kerken door Byzantijnse meesters geïllustreerd. De keuze uit het Evangelie geschiedt in verband met de liturgische feesten. In de 13de-15de eeuw komt er een vernieuwing en herleving van het verhalend genre, waarin de Hellenistische zin voor het detail weer herleeft. Het psalterium wordt in de handschriften nog veel geïllustreerd.
De Westerse kunst nam aanvankelijk veel van het Oosten over en wij zien dan ook de Pentateuch van Tours vol verwantschappen aan Koptische en Syrische illustraties en tapijtwerken (de zgn. Ashburnham-Pentateuch, Parijs, Bibl. Nat.; ca 600), hetzelfde ontmoeten we in Ierse en Angelsaksische Bijbelillustraties. Veel meer aandacht besteedden de Karolingische scriptoria aan de verluchting van de Schriftuur: deze zijn vooral verhalend en beslaan niet alleen afzonderlijke pagina’s, doch vullen ook de beginletters van boeken en hoofdstukken, niet enkel van Bijbelboeken, doch ook van liturgische werken (Drogo-Sacramentarium); het wordt gewoonte, de Concordantie-lijsten („canones”) der Evangeliaria rijk te versieren.
De grote Bijbels van Karel de Kale en Sint Paulus-buiten-de-Muren volgen veelal modellen uit de laat-klassieke Oudheid en Byzantium (het laatste werk is zeer waarschijnlijk te Saint Denis geïllustreerd). Dezelfde trekken ontdekt men in het Evangeliarium van Sint Gallen en in de panelen der 10de- en ii de-eeuwse Ierse kruisen (Monasterboice, Clonmacnoise, Kells, enz.).
Over het algemeen gaven deze Karolingische verluchtingen de lijn aan voor de Ottoonse (Reichenau) en voor de gehele religieuze voorstellingskunst tot ver in de Gothiek. Men illustreerde vrij zelden de hele Bijbel; doch meestal Evangeliën, het psalterium, de Apocalypse en de liturgische boeken. Grotere werken, gelijk de Bijbel van Stephen Harding (Dijon, ca 1190) geven waarschijnlijk de motieven voor de rijkversierde Exultet-rollen, de kapitelen en de vroegste emails (Limoges). Vaak gaan beeldhouwwerken terug op handschriftverluchtingen.
Oosterse inspiratie ademen de fresco’s van Saint-Savin en andere Romaanse kerken in Frankrijk. Enkele motieven verkrijgen door theologie en liturgie een symbolische zin en plaats: het offer van Abraham, Samson en de leeuw, David en Goliath, waarbij men echter de invloed van het opkomende mysteriespel niet over het hoofd mag zien. In het iconografisch program, door abt Suger van Saint-Denis voor zijn abdij en kerk ontworpen (ca 1144), speelt de Concordantia der beide Testamenten een grote rol.
Een ganse synthese van het Oude en Nieuwe Verbond (vaak typologisch opgevat) bieden de portalen en glasvensters der Franse kathedralen en de muurschilderingen of mozaïeken in Italië (Assisi, Florence; Baptisterium, Padua; Arena-kapel door Giotto en medehelpers ca 1300). Typologieën ontmoet men overal in Bijbelse handschriften van de 13de eeuw; de meeste staan onder Franse invloed. De vele Summa’s en encyclopaedische werken uit die tijd geven aanleiding tot het ontstaan van systematische voorstellingsgroepen, gelijk in de Bible moralisée. Spoedig voegt zich daarbij de invloed der vrome literatuur, vooral die van de Cisterciënsers en Franciscanen: de Meditiationes Vitae Jesu, het Jezusleven van de Kartuizer Ludolf van Saksen enz.
Het oude parallellisme der beide Verbonden leeft nog voort in het Camposanto van Pisa, de Sixtijnse kapel te Rome en zelfs in de 17de eeuw ziet men het in de ons slechts uit aquarellen en prenten (door Jacob de Wit, Amsterdam) bekende gewelfschilderingen van Rubens in de Antwerpse Jezuïetenkerk. De houtsnede maakt de Bijbelse voorstellingen en ook de allegorisch-typologische synthese daarvan tot gemeengoed: Speculum Humanae Salvationis („Spieghel der menschelijcker Behoudenisse”) en de zgn. Armenbijbel (Biblia Pauperum) hadden een moeilijk te overschatten invloed op schilders en beeldhouwers.
In de nieuwere tijd nemen de kunstenaars zelf grotere vrijheid in het kiezen en bewerken hunner Bijbelse uitbeeldingen, doch telkens vindt men nog zeer duidelijke herinneringen aan het Vroeg- en Laatmiddeleeuwse program: bij Michelangelo, Rafaël, Dürer en zelfs bij Rembrandt, die toch vooral het verhalende karakter zijner Bijbelstukken beklemtoont en er een diepe psychologische dramatiek in legt (bijv. zijn Samson-voorstellingen). In de kerken is gewoonlijk een eenheid van voorstellingswijze en motieven ver te zoeken; wel komen nu, vaak aan de Bijbel (Psalmen, Spreuken, Hooglied) ontleende, allegorieën op. Nieuwe stof biedt o.a. het boete-thema (vgl. Rubens’ Bijbelse boetelingen voor Christus).
In de 18de eeuw houdt men zich meestal aan de gegevens der 17de, doch in deze tijd en even daarvóór komen de grote, rijk geïllustreerde Bijbels op, waarvan die door Jan Luiken wel de fraaiste is. Gedurende de 19de eeuw verluchten Duitse en Franse meesters de Schriftuur in romantische trant: Steinle, Peter von Cornelius, Rethel, Gustave Doré; in Engeland beleeft het Bijbelstuk nieuwe bloei onder de Prae-Raphaelieten (Holman Hunt, Burne-Jones). Er ontstaat een streven het Bijbels gebeuren zo getrouw mogelijk, met locale kleur, weer te geven; kunstenaars ondernemen reizen naar Palestina om land en volk te schetsen. Bekend is de zgn. „Amsterdamse Bijbel”, waarin talrijke schilders, tekenaars en graveurs meewerkten: Alma Tadema, Geróme, Michetti, Morelli, Puvis de Chavannes, Segantini, Walter Crane, Burne-Jones, Juliaan de Vriendt, Jozef Israëls.
Toorop ontwierp symbolische Bijbelstukken. Van de ontelbare moderne kunstenaars worde Rouault genoemd.
DR JOHN B. KNIPPING
Lit.: J. Ebersolt, La miniature byzantine (Paris 1926); G. Millet, Recherches sur l’iconogr. de l’Evangile, 2 dln (Paris 1913); Ugo Ojetti, La Bibbia nell’arte (Bergamo 1903); James, The Apocalypse in art (London 1931); J. D.
Stefanescu, Iconographie de la Bible (Paris 1938); K. Künstle, Ikonogr. d. christl. Kunst I (Freiburg i.Br. 1928); J. B.
Knipping, Iconografie v. d. ContraReformatie in de Nederlanden II (Hilversum 1941).