is een min of meer monumentale stadstoren, symbool van de gemeentelijke zelfstandigheid in de late middeleeuwen. Het belfort is karakteristiek voor de meeste steden van het graafschap Vlaanderen, van Artesië, van Picardië en in Doornik, dus de meest noordelijke landen van het vroegere Franse koninkrijk; sporadisch komt het ook wel in andere streken van het toenmalige Frankrijk voor.
Verder kennen we ook enkele belforten in de Rijks-Duitse Zuidelijke Nederlanden, in Brabant (Lier, Diest Herentals), in Henegouwen (Valencijn, Bergen), te Mechelen, te Sint-Truiden en te Namen. Het belfort houdt verband met het recht van zelfbestuur en meer in het bijzonder met het recht van zelfverdediging der vrije gemeente; het heeft voor haar de betekenis van de wachttoren in de feodale burcht. Het woord belfort houdt trouwens etymologisch verband met het Duitse Bergfried (wachttoren). Opheffing der gemeentelijke zelfstandigheid kon het slopen van het belfort meebrengen. Dit gebeurde o.a. in 1269 te Bonen (Boulogne), door den Heiligen Lodcwijk, toen hij, als straf voor een opstand, de gemeentelijke zelfstandigheid afschafte. In de meeste gevallen verhief zich het belfort naast of op de lakenhalle (Nieuwpoort, leper, Mechelen, Brugge, Diest oorspr.
Herentals, Sint-Truiden); soms was het geheel vrijstaande (Doornik, Valencijn), bij uitzondering naast het schepenhuis (Aalst). Het belfort van Namen was een toren der eerste stadsomheining. De benaming belfort is niet van toepassing op de stadhuistorens, die tegelijkertijd met zulke gebouwen gedurende de 15de eeuw en later in de Nederlanden, (Brussel, Middelburg) en elders (Keulen) werden opgericht. Evenwel kon het belfort soms tot stadhuis dienen (Béthune, Calais), het bevatte in ieder geval gewoonlijk de privilegies der gemeente, bewaard in een stevige kist met gecompliceerde sluiting (stadskom), geplaatst in een overkluisd vertrek (privilegiekamer).In het belfort hing ook de stadsklok (Picardisch: bancloque) welke mede een symbool was der gemeentelijke vrijheden. De oudste belforten, nl. die van Boulogne,
Abbeville en van Amiens (Romaans), dagtekenen uit de ii de en 12de eeuw en waren oorspronkelijk feodale „donjons”. Dit was ook het geval met het oude belfort van Bergen.
Zeer representatieve Gothische belforten zijn die van leper (tweede helft der 13de eeuw), van Brugge (13de-15de eeuw), beide nauw verbonden met de lakenhalle, die van Doornik (13de-14de eeuw), van Gent (1321), van Béthune (1388-1437), van Douai (1387), van Sint-Winoksbergen (± 1500). De laatst opgetrokken belforten zijn die van Veurne (na-Gothiek, 1626) en van Bergen (Barok, 1626). De in 1932 klaargekomen toren van het stadhuis van Rijsel wordt ook „beffroi” genoemd.
Het belfort is een doorgaans massale, soms toch wel eens ranke (Herentals, Aalst) toren, gewoonlijk vierkant (achtkantig te Herentals, te Gent en te Veurne enkel de bovenste geleding). Het bovengedeelte wordt doorgaans geflankeerd door uitkraagtorentjes (Béthune, Sint-Winoksbergen, leper), soms gereduceerd tot eenvoudige uitsprongen (Aalst). In die bovenste verdieping zijn galmgaten aangebracht, zoals in de kerktorens. De bekroning, meestal een houten spil, heeft over het algemeen een meer bewogen gedaante dan die van de toenmalige kerktorens. Reeds omstreeks 1300 wordt ze onderbroken hetzij door geveltopjes (Boulogne), hetzij door een open lantaarn (leper), waarin de beiaard* werd geplaatst. In de 15de eeuw worden door de combinatie dezer twee elementen heel grillige effecten bereikt (Douai 1471).
Typisch voor de 16de en 17de eeuw zijn de combinaties van klok- en peervormige bekroningen met open lantaarnen (Komen, Veurne). PROF. DR IR STAN LEURS
Lit.: Camille Enlart, Hotels de ville et Beffrois.