Nederlands beeldhouwer (’s-Gravenhage 17 Mrt 1850 - Amsterdam g Febr. 1914), was een zoon van Joh. Hub. van Hove en leerling der Haagse Academie onder leiding van Lacomblé, daarna van J.
Geefs in Antwerpen en van P. J. Cavelier in Parijs. Hij was in 1881 en 1882 in Italië en vestigde zich in 1882 te Amsterdam. In 1885 was hij leraar aan de Quellinusschool, waarvan hij in 1889 tot directeur benoemd werd. In 1900 ging hij over naar de Rijksacademie van beeldende kunsten als hoogleraar voor beeldhouwkunst, waar hij o.a.
J. Bronner opleidde, die hem later opvolgde. Bart van Hove was de officiële Nederlandse beeldhouwer van zijn tijd. Zoals bij het merendeel van zijn tijdgenoten bleef in zijn werk het in klei geboetseerde model de vorm bepalen, ook als dit in brons of marmer uitgevoerd werd. De invloed van zijn Belgisch-Franse opleiding is van beslissende aard geweest in zijn stijl van werken. Deze stijl kenmerkt zich door een grote kundigheid en veelzijdige vakkennis doch deelt in de bezwaren die men in het algemeen kan aanvoeren tegen de laat 19de-eeuwse academische beeldhouwkunst, zoals het vasthouden aan de uiterlijke verschijningsvormen der antieke sculptuur zonder dat deze vormen door adaequate artistieke bedoeling gedragen zijn.Werken: van B. v. H.’s figuraal beeldhouwwerk moeten vermeld worden: De jeugdwerken: ,,Orion” en ,,Baiser de revoir” die hij in 1879 in Parijs maakte en tentoonstelde en waarmee hij een gouden medaille verwierf; „St Bemardus” (Gesticht St Bemardus, Amsterdam, 1885), „Prima Vera” (1887, thans in de Stadsschouwburg Amsterdam);,,Waterlelie” (1890). Hij ontwierp de volgende monumenten: „Atjeh Monument”, Batavia (1883, architect P. J. H. Cuypers); „Mevr.
Bosboom-Toussaint” (1887, in Den Haag, architect Springer); „Adolf van Nassau” (Leeuwarden); „De turfschipper van Breda” (1895, Leur); „Jan van Schaffelaar” (Bameveld); „Richard Hol” (Den Haag). Decoratief beeldhouwwerk van zijn hand is: Allegorische voorstelling van de electriciteit (1884, Teylers museum, Haarlem); gevelversieringen (Teylers naar een litho van J. Visser Jr Stichting, Haarlem); gevelversieringen aan het Rijksmuseum (1882), aan het Gymnasium, aan de vorige (verbrande) Stadsschouwburg en aan de St Nicolaaskerk, alle in Amsterdam. Bekende portretbustes van hem zijn: Prins Hendrik der Nederlanden (1879, Leiden), de schilders G. Rochussen (1886), J. Bosboom (1887) en Bles (1892, Rijksmuseum), koning Willem III (1891), koningin Wilhelmina (1892, hoofdpostkantoor, Amsterdam). Medailles maakte hij van: koning Willem III en koningin Emma; bezoek van de koninginnen Emma en Wilhelmina aan Amsterdam (1891), koningin Emma als regentes (1892) en ten slotte zijn fraaie penning voor de kroning van koningin Wilhelmina (1892).
Lit.: J. F. Hulk, in: Elsevier’s geïll. Maandschr. XVII (1899); Nederl. Monumenten van geschiedenis en kunst I 1 (Breda 1912), blz. 230; Onze kunst (dl I, 1914)» blz. 155 (necrologie); Eigen Haard (1914)» blz. 132 e.v.