Nederlands schilder en lithograaf (’s-Gravenhage 28 Oct. 1790 - 8 Nov. 1880), was vooral bekend als leraar aan de Haagse Academie. Hij was de vader van Hubertus en van Johannes Hubertus en grootvader van de beeldhouwer Bart van Hove.
Oorspronkelijk opgeleid tot etser, werkte hij later bij J. H. A. A. Breckenheimer, schilder van toneeldecors. In dit beroep bekwaamde hij zich verder en vervaardigde decors voor verschillende schouwburgen o.a. voor Den Haag en Nijmegen.
Daarnaast schilderde hij stadsgezichten waarin hij zich nauw aansloot bij de 17de- en 18de-eeuwse traditie. In zijn tijd was hij zeer beroemd hetgeen blijkt uit de talrijke medailles die hij met zijn werk verwierf. Belangrijker dan zijn schilderijen, welke vooral in zijn latere tijd weinig boeiend meer zijn, was zijn werkzaamheid als leraar, daar hij o.a. zijn zoon Hubertus, J. Bosboom, E. Koster en J. H.
Weissenbruch opleidde. Hij was mede-oprichter van Pulchri Studio en nam deel aan vele tentoonstellingen in binnen- en buitenland.Lit.: Marius, Hollandsche schilderkunst in de 19de eeuw (1903); J. Veth, Hollandsche Teekenaars van dezen Tijd (1905), met aant. van M. D. Henkel en G. Knuttel.