Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

Anton joannes bemardus nicolaas REICHLING

betekenis & definitie

Nederlands taalgeleerde (Nijmegen 9 Juli 1898), studeerde Nederlandse taal- en letterkunde, psychologie en filosofie te Utrecht waar hij in 1935 promoveerde. Verscheidene jaren was hij leraar bij het M.O., in 1938 werd hij aan de universiteit te Amsterdam toegelaten als privaatdocent in „De theorie der taal, inzonderheid hoofdstukken uit de psychologie en filosofie der taal”; in 1946 werd hij aan deze universiteit tot buitengewoon hoogleraar en in 1951 tot gewoon hoogleraar in de Algemene Taalwetenschap benoemd.

Hij neemt een vooraanstaande plaats in onder die Nederlandse taalgeleerden, wier streven er op gericht is, de linguistiek van de oude logicistische en de latere psychologistische beschouwingswijze te bevrijden en daarvoor de structurele in de plaats te stellen. In 1947 richtte hij, in samenwerking met prof. dr A. W. de Groot, op: Lingua, International Review for General Linguistics.Bibl.: Het Platonisch denken bij Boutens (Maastricht 1925); Het Woord, diss. Nijmegen (1935); Over essentiële en toevallige grammaticaregels (1939, openbare les); De Taal, haar wetten en haar wezen, in: Ensie II, 1947; Wat is algemene taalwetenschap (1948). Voorts vele artt. in tijdschriften.

< >