Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Anton Gerard van HAMEL

betekenis & definitie

(1) eigenlijk Antonius Gerardus van Hamel, Nederlands romanist (Haarlem 17 Jan. 1842 - Amsterdam 5 Apr. 1907), studeerde theologie te Groningen. Van 1863-1864 vertoefde hij te Genève en Parijs, werd in 1866 hulpprediker te Brussel, in 1867 „suffragant” te Leiden, in 1868 predikant bij de Waalse gemeente te Leeuwarden en in 1871 bij die te Rotterdam.

In 1879 promoveerde hij te Groningen in de theologie, maar legde hetzelfde jaar zijn ambt neer, daarmee een einde makend aan een innerlijk conflict, waarvan zijn verhandeling Godsdienst zonder metaphysica uit 1874 reeds getuigenis aflegde. In ’t vervolg zouden problemen van wetenschap en kunst bij hem alle theologische belangstelling verdringen. Te Parijs ging hij Romaanse filologie studeren en werd in 1884 te Groningen tot hoogleraar in de Romaanse talen benoemd; als zodanig was hij de grondlegger van de Romaanse filologie in Nederland. Sinds 1889 was hij belast met het voorzitterschap van de Franse acte-examens. Hoezeer Van Hamel op zijn nieuw terrein van wetenschap een meester is geweest tonen zijn verhandeling over Cligès et Tristan (Romania 1904), zijn Gidsartikel Gesproken en geschreven Fransch (1890), zijn studie Wetenschappelijke beoefening der moderne Letterkunde (Gids 1901) etc., alle uitmuntend door de grote zorg voor de vorm en ook daardoor blijk gevend van Van Hamel’s affiniteit met de Franse geest. Zijn doorwrochte artikelen over de Franse symbolisten en over Belgische dichters bewijzen met welke fijne intuïtie hij de waarde wist te bepalen van dichters, die pas veel later beroemd zouden worden.Bibl. : Li Romans de Carité et Miserere du Rendus de Moiliens (Bibliothèque de l’Ecole des Hautes Etudes, 1885); Les Lamentations de Mateolus et le Livre de Leesce de Jehan Le Fèvre, de Resson I (ibid. 1892); Het zoeken van „l’âme française” in de Letterkunde en de Taal van Frankrijk (Groningen 1897); Het Letterkundig Leven in Frankrijk (de verzamelde opstellen uit De Gids, etc. 4 series, I en II 1898, III 1907, IV 1909); Les Lamentations de Mateolus II (Bibliothèque de l’Ecole des Hautes Etudes, 1905).

Lit.: J. J. Salverda de Grave, Levensbericht van A. G. v.H., in: Levensberichten Mij der Ned. Letterk., 1908.

(2) (de Keltist), Nederlands philoloog, Keltist (Hilversum 5 Juli 1886 - Utrecht 23 Nov. 1945), zoon van de volgende, studeerde in Amsterdam en Dublin en promoveerde in 1911 te Amsterdam. Van 1910-1915 was hij leraar aan de gymnasia te Middelburg en Rotterdam. In 1915 werd hij tot buitengewoon hoogleraar in het Nederlands en Neder-Duits aan de universiteit van Bonn benoemd. Van 1917-1921 is hij bibliothecaris van de Nederlandse Handelshogeschool te Rotterdam geweest en van 1921-1923 bekleedde hij dezelfde functie aan het Vredespaleis te ’s-Gravenhage. In laatstgenoemd jaar werd hij tot hoogleraar in het Oudgermaans en Keltisch te Utrecht benoemd. Als Keltist genoot hij internationale bekendheid.

Bibl.: De oudste Keltische en Angelsaksische geschiedbronnen diss. ( 1911 ) ; Inleiding tot de Keltische Taal-en Letterkunde (1917); Zeventiende-eeuwsche opvattingen en theorieën over litteratuur in Nederland (1918) ; Gotisch Handboek (1923; 2de dr. 1931) ; De accentuatie van het Munster-Iersch (Meded. Kon. Ak. 1926); De klanken van het Iersch-Gaelisch (Neoph. 1926); De emphatische zinsbouw in het Keltisch (Neoph. 1940); Ijsland, Oud en Nieuw (i933) 5 Ierse tekstuitgaven: Lebor Bretnach (1932) ; Gompert Con Culainn and other stories (1933); The Irish Immrama (1938); Mythe en folklore: Aspects of Celtic mythology (1934); De godsdienst der Kelten (in: ,,De godsdiensten der Wereld”, I, 1940); Mythe en historie in het oude Ierland (1942); Noorse volkssprookjes (1941); Geschiedenis der Taalwetenschap (Servire, 1945).

Lit.: C. G. N. de Vooys in het Jaarb. der Kon. Ned. Akad. 1945; M. Draak, in het Jaarb. van de Mij der Ned. Letterk. 1945-1946.

< >