kardinaal van (Ornans 20 Aug. 1517-Madrid 21 Sept. 1586), zoon van Nicolas Perrenot, studeerde te Parijs, Padua en later te Leuven in de godgeleerdheid. Op 21-jarige leeftijd werd hij bisschop van Atrecht en vergezelde zijn vader op de Rijksdagen te Worms en te Regensburg.
Ook bezocht hij het Concilie van Trente en trad in de jaren 1545-1550 herhaaldelijk als vertegenwoordiger van de keizer bij onderhandelingen op. Zo leidde hij na de slag bij Mühlberg de vredesonderhandelingen. Tevens deed hij Konstanz door overrompeling aan de Protestanten ontrukken. In 1550 volgde hij zijn vader op als staatssecretaris en grootzegelbewaarder van keizer Karel.
Zijn bekwaamheid kwam wederom aan de dag bij het sluiten van het verdrag van Passau, en op een waardige wijze beantwoordde hij in 1555, op last van Philips II, de redevoering, door Karel V gehouden bij het nederleggen van het bewind. Hij had toen reeds de onderhandelingen gevoerd, die leidden tot het huwelijk van Philips met Maria Tudor en was na 1555 een der raadgevers van de koning. Hij vooral bewerkte de vrede van Cateau Cambrésis en wist daarna Philips te overreden de landvoogdij aan Margaretha van Parma op te dragen. Na het vertrek van Philips naar Spanje, was Granvelle een der invloedrijkste raadgevers van de landvoogdes, waardoor de Nederlandse edelen zich achtergesteld voelden.
Hun verzet hiertegen nam nog sterk toe, toen Granvelle bij de nieuwe kerkelijke indeling (z bisdom, Belgische) door Philips benoemd werd tot aartsbisschop van Mechelen en dus tot primaat der Nederlandse geestelijkheid, terwijl de paus hem tot kardinaal verhief (1561). Men schreef de nieuwe regeling (ten onrechte) geheel aan de eerzuchtige prelaat toe. Zijn streven om ook in de kettervervolging de politiek van zijn meester te volgen (hoewel hij zelf een al te streng optreden onvoorzichtig achtte) maakte hem nog meer vijanden: hij werd beschouwd als dè vertegenwoordiger van het door velen gehate regeringssysteem. De aanvankelijk goede verstandhouding met Oranje en Egmond sloeg om in vijandschap (1563) en naar Granvelle heetten de twee partijen nog lang kardinalisten en anti-kardinalisten. De laatsten wisten aan het hof te Brussel steeds meer aanhang te krijgen.
Granvelle werd ook door enkelen aan het Spaanse hof met afgunst beschouwd en zo zwichtten èn Margaretha èn Philips voor de aandrang: 13 Mrt 1564 kreeg Granvelle van de koning de raad naar Franche Comté terug te keren; hij vertrok, achtervolgd door de haat van velen, belasterd in een stroom van pamfletten. Meer dan een jaar leefde hij in Besançon, koel behandeld door Philips II, maar vol belangstelling voor de politiek en voortdurend in nauwe relatie tot de Nederlanden, waar hij altijd hoopte eens te zullen terugkeren. Echter: Philips benoemde hem 22 Oct. 1565 tot zijn gezant te Rome. Daar wijdde hij zich vooral aan de vorming van een ligue tegen de Turken.
Dit kon hij voortzetten, toen hij in 1571 benoemd werd tot onderkoning van Napels: dââr vooral werd de vloot uitgerust, waarmee Don Juan de Turken bij Lepanto versloeg. In 1572 nam hij deel aan het conclave en ook hier toonden zich zijn invloed en onderhandelingstalent : zijn candidaat werd gekozen (Gregorius XIII), die hem daarvoor vele waardigheden opdroeg, o.a. het bisdom Sabina. In 1575 werd hij van zijn onderkoningschap ontheven en keerde naar Rome terug. Ondertussen stond hij steeds in briefwisseling met Philips, bij wie hij thans weer meer invloed kreeg.
Hij keurde de zending van Alva en de instelling van de Raad van Beroerten (z Bloedraad) goed, maar achtte alweer diens al te bloedig optreden verkeerd, vooral toen bij de plundering van Mechelen zijn eigen paleis veel schade leed ( 1572) ; hij raadde aan Oranje’s zoon te Leuven op te lichten en in 1578 om Parma slechts militaire macht te geven en Margaretha landvoogdes te maken; Granvelle ten slotte is de eigenlijke ontwerper van de ban tegen Willem van Oranje. Toen was hij reeds ten volle door Philips in genade aangenomen: 3 Aug. 1579 kwam hij op verzoek van de koning te Madrid aan, om als minister zijn heer nog 6 jaar te dienen. Hij werd president van de Raad voor Nederlandse zaken en was tevens belast met de aangelegenheden die Frankrijk en Engeland aangingen. In 1580 vergezelde hij Philips naar Lissabon.
De laatste jaren was zijn invloed echter niet groot meer; wel werd hij nog benoemd tot aartsbisschop van Besançon (1584).Hij was ongetwijfeld een zeer kundig diplomaat en een man van enorme kennis en werkkracht, die zich met heel zijn wezen aan de regering der Spaanse monarchie, speciaal aan de Nederlanden en aan de glorie der Katholieke Kerk, wijdde. Maar hij werd ook gekenmerkt door gewetenloosheid in de middelen om dit doel te bereiken en door een niets en niemand ontziende eer- en hebzucht. Hij vooral draagt schuld, dat de tegenstanders van Philips’ regeringssysteem in de aanhangers der koninklijke macht slechts „geldzuchtige vreemdelingen” zagen. Granvelle was ook een man der wetenschap, die gaarne als maecenas optrad, o.a. de Plantijnse drukkerij te Antwerpen steunde.
DR H. A. ENNO VAN GELDER
Bibl. : Papier d’état du card. G. éd. p. Weiss (g dln, Paris 18411852) ; Correspondance du card.G. éd. p. Poullet et Piot (12dln, Bruxelles 1877-1896).
Lit.: Prosper Lévêque, Mémoires pour servir à la histoire du Cardinal de Gr. (2 dln, Paris 1753) ; Philippson, Ein Ministerium unter Philipp II, 1579-1586 (Berlin 1895) ; F. Rachfahl, Wilh. v. Oranien II (1907); M. v. Durme, A.
P. v. G. beschermer van Christoffel Plantijn (Antwerpen 1948).