Jhr (Wijhe 24 Aug. 1774 Pieve Pelago 14 Aug. 1825), vergezelde zijn vader naar Constantinopel, kreeg later voor Overijsel zitting in de Staten-Generaal. Ten opzichte van de Bataafse omwenteling nam hij een sympathiserende houding aan, zodat hij in 1795 benoemd werd tot gevolmachtigd minister, eerst te Stockholm en toen te Parijs.
Na zijn terugkeer nam hij in 1799 onder Daendels deel aan de veldtocht in Noordholland en werd bij Bergen gevangengenomen. Na het herkrijgen van de vrijheid was hij achtereenvolgens gezant te Londen, Stuttgart, Florence, Rome en Parijs. In 1806 werd hij door Schimmelpenninck bevorderd tot generaal-majoor, door korting Lodewijk tot kamerheer, tot gezant te Kassei en te Napels en door Napoleon tot brigade-generaal. Hij nam deel aan de gevechten bij Lützen en Bautzen, Leipzig, Parma en Piacenza.
Na de val van Napoleon deed hij pogingen in Nederlandse dienst te treden, hetgeen door Willem I geweigerd werd. Daarna begaf hij zich naar Frankrijk, waar Lodewijk XVIII hem tot luitenant-generaal, in 1816 tot commandant van het departement Jura benoemde. Ten slotte woonde hij ambteloos in Italië.Bibl.: Un général holl. sous le Premier Empire. Mémoires du général de Dedem de Gelder 1774-1825 (Paris 1900).