Burggraaf, Belgisch Katholiek staatsman (Tielt 8 Juni 1871), werd in 1904 lid van de Provinciale Raad van Oost-Vlaanderen en later (1908-1911) gemeenteraadslid en schepene van de stad Gent, waar hij zich als advocaat had gevestigd. In Febr. 1911 deed hij zijn intrede in de Kamer der Volksvertegenwoordigers.
Hij behoorde tot de jonge rechterzijde en interesseerde zich vnl. voor economische en financiële vraagstukken. Reeds op 17 Juni 1911 werd hij, als minister van Landbouw en Openbare Werken, opgenomen in de regering de Broqueville.Op 11 Nov. 1912 ging hij over naar het ministerie van Spoorwegen en op 28 Febr. 1914 naar dat van Financiën, welk departement bij de gehele duur van Wereldoorlog I in de naar Le Havre uitgeweken regering bleef beheren. Bij het aftreden van deze regering (21 Nov. 1918) werd hem de titel Minister van State verleend. Hij bracht in 1919 o.m. verslag uit over het ontwerp tot oprichting van de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid. In Mei van hetzelfde jaar nam hij (met F. van Cauwelaert en A. van de Perre) deel aan de befaamde „interpellatie der drie Van’s” over de behandeling der Vlaamse soldaten tijdens Wereldoorlog I en later sprak hij zich ook uit voor de integrale vernederlandsing van de Gentse Universiteit.
Op 20 Nov. 1920 minister van Economische Zaken geworden (tot io Sept. 1924), stelde hij in Mei 1925 een homogeen-Katholieke regering samen, die de kortstondige overgang zou uitmaken naar het kabinet Poullet-Vandervelde, waarin hij minister van Landbouw werd (tot 24 Febr. 1926). Hij had intussen groot gezag verworven en vormde in de rechterzijde een bindschakel tussen de verschillende sociale groepen. In Mei ig2g werd hij in de adelstand verheven. Begin 1931 nam hij ontslag als volksvertegenwoordiger en trok zich terug uit het politieke leven.