Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 07-02-2022

Algemeene nederiandsche DIAMANTBEWERKERSBOND

betekenis & definitie

meestal afgekort tot A.N.D.B. Vóór Nov. 1894 bestonden te Amsterdam een aantal kleine verenigingen van diamantbewerkers, als de verenigingen van slijpers (1868) en snijders (1870), de Nederiandsche DiamantbewerkersVereeniging (1886), voortgekomen uit de Soc.

Dem. Bond, een snijdersvereniging (Mei 1894) en twee slijpersverenigingen, opgericht in de zomer van dat jaar.In het begin van Nov. 1894 was de toestand der slijpers van de minderwaardige diamantsoort „chips” zó slecht, dat enige honderdtallen hunner het werk staakten, iets, wat sinds 1866 in de diamantindustrie niet was voorgekomen. Zij stelden de ,,chips”-juweliers enige eisen tot verhoging van het tarief; deze werden afgewezen, waarop de stakers de algemene werkstaking uitriepen. Hun oproep vond gehoor en op 7 Nov. 1894 lag de gehele Amsterdamse diamantnijverheid stil.

De besturen van alle bovengenoemde verenigingen kwamen bijeen, opgeroepen doorhetcomité uit de oorspronkelijke stakers. Zij stelden nieuwe loontarieven vast, eisten afschaffing van allerlei misbruiken en onderwierpen een en ander aan het oordeel der werkgevers, die de besluiten aanvaardden, zodat drie dagen later de arbeid algemeen werd hervat. Toen werden pogingen in het werk gesteld een vaste, algemene organisatie te scheppen. 18 Nov. kwamen de gedelegeerden der bovengenoemde verenigingen bijeen en besloten tot een soort van federatieve samenwerking. De leiding van zaken werd gelegd in handen van een college, genaamd Hoofdcomité der Gezamenlijke Diamantbewerkers- Vereenigingen.

Deze toestand bleef slechts enkele maanden bestaan, want weldra werd ingezien, dat hechtere organisatie nodig was, wilde men het door de staking verkregene behouden en verdere verbeteringen in de arbeidsvoorwaarden tot stand brengen. De diverse verenigingen werden toen omgezet in afdelingen van de Algemeene Nederiandsche Diamantbewerkersbond, welks statuten eerst in 1896 de koninklijke goedkeuring kregen. De organisatie was aldus: de werklieden in een bepaalde branche van het vak vormen een afdeling; deze afdelingen kiezen haar eigen besturen; de gecombineerde vergaderingen dier besturen is het hoogste gezag in de Bond. Zij heffen contributie van de leden, waarvan zij een deel storten in de kas van het Hoofdbestuur ter bestrijding der huishoudelijke uitgaven. Sindsdien zijn in de organisatie verschillende veranderingen gebracht. In de jaarvergadering van Nov. 1905 kwam nogmaals een verandering tot stand; het bestuur bestond toen uitsluitend uit de negen bezoldigde leden, terwijl de Bondsraad ook de opperste leiding in vakaangelegenheden werd toevertrouwd.

Thans bestaat het bestuur weder uit 5 leden, van wie 3 gesalarieerd zijn. Het ledental bedroeg einde 1912: 9796, einde 1914: 9739, in 1931: 6500. In 1940 was het ledental, mede ten gevolge van de concurrentie door de Duitse diamantindustrie aangedaan, tot ca 3500 gedaald. De daarna gevolgde Duitse bezetting heeft, door de deportatiemaatregelen tegen Joodse landgenoten, het aantal diamantbewerkers verder doen verminderen. Ruim 2000 Joodse leden, met hun gezinnen, werden gedeporteerd en keerden niet meer terug. De opleiding tot diamantbewerker werd in de oorlogsjaren nagenoeg stopgezet.

Na de bevrijding kon het werk met nauwelijks 800 diamantbewerkers weer hervat worden, waarna de leerlingenopleiding krachtig ter hand werd genomen, zodat in 1949 ca 1400 diamantbewerkers werkzaam zijn. In 1912 (dat overigens geen bijzonder gunstig jaar was) sproten van de totale ontvangsten, ad/719 949.—,ƒ 578 009 uit contributies en ƒ 71 177.— uit interest van het kapitaal, groot einde 1912: ƒ 2 182 269.—. In 1930 bedroegen de contributies ƒ 244 725.—, de interest ƒ 92 977-— en was het kapitaal/2 515 821.—.

Door de na 1930 ontstane crisis als gevolg van de Duitse concurrentie, steeg het aantal werklozen en daalden de inkomsten, verkregen uit de contributies, zeer sterk, terwijl de uitgaven voor steun aan de werkloze leden hoger werden. De inkomsten uit contributies waren in het jaar 1935 gedaald tot ƒ 130988,20; aan reglementaire werklozenuitkering werd toen uitgekeerd een bedrag van ƒ 205 091,50. Het vermogen daalde in datzelfde jaar tot ƒ 1 764 240,62, terwijl het Fonds ten behoeve van de boven 65-jarigen een bezit had van ƒ i 155 893,14. Door de maatregelen van de Duitse bezetter zijn de bezittingen van de Bond in beslag genomen door het Nederlands ArbeidsFront. Het gevolg van het optreden dezer instantie is het duidelijkst gedemonstreerd door de grote vermindering die dat bezit in de oorlogsjaren heeft ondergaan. De balans over het jaar 1947 geeft een totaal vermogen aan van ƒ 1 273 147,98, zijnde een vermindering bij 1935 vergeleken van ongeveer ƒ 2 000 000.—.

Ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden kan worden gezegd, dat de werking van de Bond een zeer gunstige invloed heeft gehad. De werktijd der diamantbewerkers, die bij de oprichting van de Bond ongeveer 72 uur per week was, is geleidelijk teruggebracht tot 40 uur, verdeeld over vijf dagen van 8 uur. De loonbetaling is netto, zonder enige aftrek van welke aard ook. Voorheen werd in de vorm van percenten, meidengeld enz. een deel van het loon gekort. De lonen zijn over het algemeen aanmerkelijk gestegen, met uitzondering van die periode, waarin de loondumping door Duitsland en de uitbreiding van de plattelandsindustrie in België door middel van loonconcurrentie plaats vond. Werd vroeger het voor het slijpen benodigde boort tegen zeer hoge prijzen geleverd door de patroons, die ook de overige daaraan verbonden kosten berekenden, thans werkt de arbeider tegen een vooraf door de organisatie vastgesteld loon en komen alle onkosten aan de bewerking van het diamant verbonden, voor rekening van de werkgever.

De Bond onderhandelt over alle arbeidsvoorwaarden met de patroonsvereniging als gelijkberechtigde partijen. Ten aanzien der arbeidsvoorwaarden kunnen patroons noch werklieden individueel iets doen; alles wordt geregeld door de besturen der patroons en werkliedenverenigingen in onderling overleg. Deze gunstige toestand is niet bereikt dan na veel strijd.

In 1897 werd besloten tot het weren van de leerlingen uit het vak, daar de aanvoer van ruwe diamant geleidelijk afnemend was, terwijl de aanvoer van nieuwe arbeidskrachten onbeperkt was gebleven ; vandaar dat de werkloosheid zelfs in drukke tijden groot was en in slappe tijden schrikbarende afmetingen aannam. Deze wering werd gehandhaafd tot 1904. In dat jaar ontstond daarover een groot conflict met de patroonsvereniging, dat eindigde met het verlenen van een aantal belangrijke concessies aan de werklieden, waartegenover dezen 500 leerlingen tot het vak moesten toelaten. De toelating van leerlingen zou voortaan worden vastgesteld en geregeld door een commissie, voor de helft bestaande uit werkgevers en voor de helft uit werklieden. Sindsdien zijn er geen conflicten van enige betekenis geweest.

Voor het verzamelen en verwerken van statistische gegevens over de Bond, zijn werking en de industrie, draagt het bestuur zorg. De Bond is aangesloten bij het Nederlands Verbond van Vakverenigingen en bij het Wereldverbond van Diamantbewerkers, de internationale organisatie, waartoe behoren de bonden uit de V.S., Zuid-Afrika, Engeland, België, Frankrijk en Israël.

DR HENRl POLAK f

P. VAN MUIJDEN

Lit.: Verslagen nopens den toestand en de verrichtingen van den A.N.D.B.; Van der Velde, De A.N.D.B. Een overzicht van zij'n ontstaan, zij’n ontwikkeling en zijn beteekenis (Amsterdam 1927).

< >