van zijn tijd de belangrijkste Duitse archaeoloog (Freiburg 30 Juni 1853 - Athene 11 Oct. 1907), was eerst werkzaam in Griekenland, o.a. in 1878 en 1879 bij de opgravingen te Olympia; uit die tijd dateren zijn onderzoekingen over de oudste Griekse kunst, waarover hij baanbrekende werken publiceerde: Mykenische Tongefasse (te zamen met G. Loeschcke, 1879), Mykenische Vasen (met dezelfde, 1886), Die Bronzen von Olympia (1890).
Sedert 1880 was hij verbonden aan de musea te Berlijn; hij vervaardigde daar de eerste wetenschappelijke catalogus der vazen: Beschreibung der Vasensammlung im Antiquarium der Königlichen Museen zu Berlin (1885) en legde door zijn beschrijving der gesneden stenen de grondslag voor zijn standaardwerk: Die antiken Gemmen (1900). Uit deze tijd dateert ook zijn werk Meisterwerke der Griechischen Plastik (1893), waardoor hij aan de studie der antieke sculptuur nieuwe wegen wees. In 1894 werd hij hoogleraar in de archaeologie te München en directeur der archaeologische verzamelingen in die stad; een groot aantal jonge archaeologen werd daar door hem opgeleid. Uit deze tijd dateren de opgravingen te Aegina, te Orchomenos en te Amiklai; te Aegina werd de tempel onderzocht, waarvan de bekende Aeginetische sculpturen in de Glyptotheek te München afkomstig zijn; Furtwangler publiceerde een nieuwe reconstructie van deze sculpturen: Aegina, das Heiligtum der Aphaia (1906).
Ook een grote publicatie van Griekse vazen werd door hem uitgegeven, naar de tekeningen van Reichhold: Griechische Vasenmalerei (3 dln, 19001912).De betekenis van Furtwängler berustte op zijn zeer omvangrijke kennis van het materiaal, die in zijn tijd mogelijk was geworden door de fotografie, en op de uitgebreide publicatie van zijn onderzoekingen. Zijn kleine geschriften zijn nog slechts voor een deel uitgegeven: Kleine Schriften (2 dln, 1912-I913).