Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Zunz

betekenis & definitie

Zunz (Leopold), de Nestor onder de Israëlietische geleerden van onzen tijd, geboren te Detmold den 10den Augustus 1794, ontving zijne opleiding aan het gymnasium te Wolfenbüttel, studeerde te Göttingen en te Berlijn in de Philologie, werd in 1820 leeraar in de Nieuwe Synagoge te Berlijn, in 1824 lid der redactie van de „Spenersche Zeitung” en was tevens van 1825 tot 1829 werkzaam als voorloopig directeur der pas-gestichte school aldaar. In 1835 vertrok hij als predikant naar Praag, maar keerde weldra terug naar Berlijn, om zich te belasten met het bestuur van het seminarium voor godsdienst-onderwijzers. In 1845 werd hij ook lid der commissie, benoemd door het ministerie van Eeredienst, om rapport uit te brengen over de gemeentelijke en onderwijszaken der Israëlieten in Pruissen. Hij is de schepper der Israëlietische wetenschap en deelde daarvan reeds in 1818 de grondslagen mede in zijn geschrift: „Etwas über die rabbinische Literatur”, terwijl hij het bevorderde in zijn „Zeitschrift für die Wissenschaft des Judenthums (1823)”, waarin zijne uitstekende monographie: „Raschi” werd opgenomen.

Grooten bijval oogstte hij voorts met zijn voortreffelijk werk: „Die gottesdienstlichen Vorträge der Juden (1832)”, waarin hij de „Haggada”, een te voren steeds braak liggend gebied , alsmede de voordragten van Esra in de synagoge en daarop volgende tot op onzen tijd toe volgens eene wetenschappelijke methode onderzocht en in hunne geleidelijke ontwikkeling schetste. In dergelijken meesterlijken trant zette hij zich vervolgens aan de behandeling der voor de synagoge geleverde poëzij en schreef: „Die synagogale Poesie des Mittelalters (1855)”, — „Die Ritus des synagogalen Gottesdienstes (1859)”, — en „Literaturgeschichte der synagogalen Poesie (1865)”. Van zijne overige geschriften vermelden wij: „Zur Geschichte und Literatur (1845)”, — „Die namen der Juden (1836)”, — „Die Vorschriften über die Eidleistungen der Juden (1859)”, — en „Die Monatslage des Kalenderjahrs (1872)”. Zijne talrijke staatkundige verhandelingen, waarin hij optreedt als een moedig strijder voor vrijzinnige beginselen, zijn opgenomen in zijne „Gesammelten Schriften (1875 en 1876, 3 dln)”. Hij geniet wegens zijn edel karakter de achting van alle partijen.

< >