Wullerstorf-Urbair (Bernhard, vrijheer von), een verdienstelijk marine-officier, geboren den 29sten Januarij 1816 te Triest, trad in 1832 als kadet in dienst der Oostenrijksche zeemagt, legde onder de leiding van Littrow zich toe op de sterrekunde en werd in 1839 directeur van de sterrewacht der Marine en hoogleeraar aan de académie voor Marine te Venetië. In 1848 werd hij directeur van deze inrigting en verkreeg wegens belangrijke diensten, aan de Keizerlijke familie bewezen, de Orde van de IJzeren Kroon. In 1849 werd hij korvetkapitein en klom spoedig op, zoodat hij zich in 1857 bevorderd zag tot commodore. Hij nam deel aan de reorganisatie van de Oostenrijksche marine en was sedert 1850 voorzittend referent van het opperkommando van Marine.
In 1857 belastte hij zich met de leiding der Novara-expeditie en behaalde daardoor een regtmatigen roem. Na zijn terugkeer bestuurde hij de uitgave der reisbeschrijving, voerde bevel over eene afdeeling der vloot in de Siciliaansche wateren, was als vertegenwoordiger der marine lid van den Rijksdag en doorreisde als schout-bij-nacht de landen der zeevarende mogendheden van ons werelddeel om er de vorderingen in den scheepsbouw gade te slaan. In 1863 werd hij haven-admiraal van Venetië en in het volgende jaar vertrok hij als opperbevelhebber van de vereenigde Oostenrijksche en Pruissische vloten naar de Noordzee. Van het najaar van 1865 tot aan het najaar van 1867 was hij minister van Koophandel en in den geest van het vrijhandelsstelsel sloot hij een handelsverdrag tusschen Oostenrijk en Engeland. In 1867 zag hij zich benoemd tot lid voor levenslang van het Huis der Heeren en vestigde zich als vice-admiraal te Graz. Hij leverde een groot aantal merkwaardige opstellen in tijdschriften, — voorts: „Ueber das Verhalten und die Vertheilung der Winde auf der Oberfläche der Erde (1860)”, — „Bemerkungen über die physikalischen Verhältnisse des Adriatischen Meers (1863)”, — en „Zur wissenschaftlichen Verwerthung der Aneroïde (1871)”.