Wolsey (Thomas), cardinaal, aartsbisschop van York en minister van Hendrik VIII van Engeland, werd geboren te Ipswich in 1471, studeerde te Oxford in de godgeleerdheid, werd op aanbeveling van Fox, bisschop van Winchester, kapellaan des Konings en zag zich door dezen in 1506 afgevaardigd als gezant naar keizer Maximiliaan te Brugge en vervolgens in 1509 tot aalmoezenier en in 1510 tot lid van den staatsraad benoemd. In 1513 verkreeg hij het bisdom Tournay (Doornik) en in 1514 de bisdommen Lincoln en York. Zijn invloed op den Koning was zoo groot, dat Paus Leo X hem in 1515 aan zijne belangen zocht te verbinden door hem den cardinaalshoed te verleenen. Toen de aartsbisschop van Canterbury (Kantelberg), door de trotschheid van Wolsey gekrenkt, de waardigheid van kanselier nederlegde, werd zij aan Wolsey opgedragen, en daar deze benoeming oorzaak was, dat de overige raadslieden der Kroon hun ontslag namen, kwam het geheele regéringsbeleid in zijne handen.
Het optreden van koning Hendrik VIII als scheidsregter tusschen keizer Karel V en Frans I van Frankrijk verschafte aan Wolsey de gelegenheid zich daarvan te bedienen tot vermeerdering van zijn eigen gezag en dat des Konings. Hij gaf aan Frans I Tournay terug voor een jaargeld van 12000 livres. De Paus benoemde hem in 1518 tot legaat a latere met uitgebreide regten en een jaargeld van 7500 ducaten. Tegelijk met de magt van Wolsey klom ook zijne trotschheid, zijne aanmatiging en zijne weelde. Hij stichtte als legaat eene eigene regtbank en verdrukte de geestelijkheid. Op willekeurige wijze vereenigde hij de rijke bisdommen Durham en Winchester met het aartsbisdom York, hief de abdij van St. Albans op en schroomde niet, zich vele inkomsten en proostdijen toe te eigenen. De bisdommen Bath, Hereford en Worcester kende hij toe aan buitenlanders, die zich met den titel en met een gering jaargeld vergenoegden. Zijne inkomsten werden daardoor bijna evenzoo groot als die der Kroon, maar zijne weelde overtrof verre die der meeste Koningen; aan zijn Hof leefden 8000 personen, en onder deze bevonden zich de zonen der voornaamste geslachten. Toen Wolsey in 1520 zoowel aan Frans I als aan keizer Karel V eene zamenkomst met Hendrik VIII bezorgde, werd hij door eerstgenoemde twee Vorsten met gunstbewijzen overladen, waarna hij zich voor een jaargeld van 7000 ducaten en het uitzigt op de pauselijke waardigheid aan de zijde van den Keizer schaarde. Nadat hij in 1521 te Calais pogingen had aangewend, om Frans met den Keizer te verzoenen, sloot hij den 21sten November van dat jaar met laatstgenoemde een geheim verbond en verklaarde aan Frankrijk den oorlog. Daar echter Karel noch de plannen van Hendrik VIII tot bemagtiging der Fransche Kroon ondersteunde, noch bij eene herhaalde ontruiming van den Pauselijken Stoel zijn invloed bij het Conclave ter gunste van Wolsey aanwendde, sloot deze in 1525 vrede met Frankrijk en verklaarde in 1528 zelfs den oorlog aan den Keizer, die evenwel reeds in 1529 bij den Vrede van Cambrai een einde nam. Wegens zijne vriendschap jegens Karel V kwam hij ook in onmin met ’s Keizers tante, Catharina von Aragon, de gemalin van Hendrik VIII, en om den Koning in den echt te verbinden met eene Fransche prinses, zocht hij het huwelijk met de Spaansche te ontbinden. Ook Henderik verlangde deze echtscheiding, maar om eene andere reden, namelijk om Anna Boleyn, zijne minnares, tot gemalin te kunnen verheffen. Toen de Paus bezwaar maakte tegen de scheiding waren de Koning en Anna van meening, dat Wolsey hem daartoe op eene listige wijze had aangespoord. De staatsman viel dientengevolge in ongenade (October 1529) en moest zijn prachtig paleis, later als Whitehall bekend, vaarwel zeggen en zich naar het buitenverblijf Esher by Hamptoncourt begeven. Wel liet de Koning hem de bisdommen York en Winchester behouden, maar het Parlement stelde hem in staat van beschuldiging wegens misbruik van geestelijke magt en veroordeelde hem tot levenslange gevangenisstraf met verbeurdverklaring zijner goederen. Hendrik schonk hem wel is waar genade, maar verbande hem tevens naar het aartsbisdom York, waar Wolsey zich te Caywood vestigde. In November 1530 werd hij op nieuw aangeklaagd wegens hoogverraad, maar terwijl hij naar Londen gebragt werd, overleed hij onderweg op den 28sten November 1530 in de abdij Leicester. Hij was een begunstiger der wetenschap en deed uit eigene middelen onderscheidene scholen verrijzen.