Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Willkomm

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Ernst Willkomm, een Duitsch romanschrijver, geboren den 10den Februarij 1810 te Herwigsdorf bij Zittau, studeerde in de regten en daarna In de wijsbegeerte te Leipzig en wijdde zich vervolgens eerst aldaar en vervolgens te Lübeck en te Hamburg aan letterkundigen arbeid. Hij bewoog zich als dagblad- en romanschrijver aanvankelijk in de rigting van het „Jonge Duitschland”. Zijne romans:

—„Die Europamüden (1838)”,
—„Lord Byron (1839, 3 dln)”,
— „Eisen, Gold und Geist (1843)”,
— en „Die Nachtmahlsbrüder in Rom (1847, 3 dln)” geven daarvan getuigenis.

Met schoonen glans schitterde zijn talent in de verhalen:

— „Grenzer, Narren und Lotsen (1842)”,
— „Sagen und Märchen der Oberlausitz (1845)”,
en den voortreffelijken roman: „Die Familie Ammer (1855)”.

Later bedolf hij zijne voortreffelijke gaven onder de asch der veelschrijverij; van zijne talrijke romans en verhalen noemen wij:

— „Im Wald und am Gestade (1855)”,
— „Rheder und Matrose (1856, 2 dln)”,
— „Verirrte Seelen (1860, 3 dln)”,
— en „Frau von Gampenstein (1869, 3 dln)”.

Heinrich Moritz Willkomm, een verdienstelijk kruidkundige en een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren te Herwigsdorf bij Zittau den 29sten Junij 1821, studeerde te Leipzig in de natuur- en geneeskunde, begaf zich in 1844 op last van een Botanisch Genootschap naar Spanje, om er planten te verzamelen, en zette vervolgens van 1846 tot 1849 te Leipzig zijne studiën voort. Op eene tweede reis naar Spanje doorkruiste hij de Baskische provinciën, Aragon, Nieuw-Castilië en gedeelten van Valencia, Estremadura, Leon en Oud-Castilië en volbragt er zijne botanische, geognostische en geographische waarnemingen. In 1852 vestigde hij zich te Leipzig als privaatdocent in de kruidkunde, maar werd weldra tot hoogleeraar benoemd, achtervolgens te Tharand, te Dorpat en te Praag en bezocht in 1873 de Balearische Eilanden en het zuiden van Spanje.

Van zijne geschriften noemen wij:

— „Zwei Jahre in Spanien und Portugal (1847, 3 dln)”,
— „Recherches sur l’organographie et la classification des Globulariées (1850)”,
— „Die Strandund Steppengebiete der Iberischen Halbinsel und deren Vegetation (1852)”,
— „Wanderungen durch die nordöstlichen und centralen Provinzen Spaniens (1852, 2 dln)”,
— „Sertum Florae hispanicae (1852)”,
— „Icones et descriptiones plantarum novarum, criticarum et rariorum Europae austro-occidentalis, praecipue Hispaniae (1852-1864, 2 dln met 158 platen)”,
— „Anleitung zum Studium der wissenschaftlichen Botanik (1853-1854, 2 dln)”,
— „Die Halbinsel der Pyrenäen, neues Handbuch der physikalischen und politischen Geographie von Spanien und Portugal (1854)”,
— „Die Wunder des Mikroskops (1855; 4de druk, 1877)”,
— „Deutschlands Laubhölzer im Winter (1859)”,
— „Prodromus florae hispanicae (1861-1878, 3 dln met Lange)”,
— „Führer im Reich der deutschen Pflanzen (1863)”,
— „Streifzüge durch die baltischen Provinzen (1872)”,
— „Die mikroskopischen Feinde des Waldes (1866-1855)”,
— „Forstliche Flora von Deutschland und Oesterreich (1875)”,
— „Atlas der Botanik (1875)”,
— „Der botanische Garten der Universität Dorpat (1873)”,
— „Spanien und die Balearen (1876)”, en
— „Der Böhmerwald (1878)”.

Ook bewerkte hij de afdeelingen Spanje en Portugal voor het „Handbuch der Geographie” van Stein-Hörschelmann.

< >