Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Westfalen

betekenis & definitie

Westfalen, het westelijk gedeelte van het aloude land der Saksers aan de oevers van de Sieg, de Ruhr en de Lippe tot aan de Eems en als zoodanig onderscheiden van Engern en Oostfalen, zich uitstrekkend langs de Weser en tot aan de Elbe, grensde aan het land der Franken, Friezen, Engern en Hessen. Bij de vernietiging van het hertogdom Saksen, nadat Hendrik de Leeuw in 1180 in den ban was gedaan, verdwenen de namen Engern en Oostfalen, maar de naam van Westfalen bleef bewaard voor het stroomgebied van de Ruhr en de Lippe, zich ten noorden uitstrekkend tot aan de Berkel en omvatte ook de go Engern, het latere Sauerland. Aartsbisschop Philips van Keulen verkreeg in 1180 de hertogelijke magt in Westfalen, dat op kerkelijk gebied gedeeltelijk tot zijn aartsbisdom behoorde, alsmede talrijke bezittingen van Hendrik de Leeuw, zooals Rüden, Brilon, Winterberg, Attendorn enz. De wereldlijke heerlijkheden binnen het hertogdom bleven bestaan; vele van deze waren leengoederen van Keulen, andere kwamen tot eene zekere mate van zelfstandigheid, en nog andere werden door Keulen als rijksleenen verkregen, zooals het graafschap Arnsberg (1371).

Op die wijze strekte het grondgebied van het hertogdom Westfalen zich allengs verder uit naar het Oosten. Het behoorde tot de kreits van de Neder-Rijn, grensde aan het bisdom Paderborn, aan Waldeck en Hessen, aan de graafschappen Wittgenstein en Nassau en aan het hertogdom Berg, aan het graafschap Mark, aan het bisdom Munster en aan het graafschap Lippe en telde op 72 □ geogr. mijl bijna 200000 zielen in 25 steden en 9 vrije heerlijkheden. Onder de souvereiniteit van Keulen had Westfalen eene eigene grondwet, en de Landdagen werden te Arnsberg gehouden; hier bevond zich ook de regéring. Het hoogste bestuursligchaam was de Westfaalsche kanselarij, aan wier hoofd zich de landdrost bevond, die tevens als stadhouder van den Keurvorst optrad. In 1803 werd het hertogdom, met uitzondering van de stad Volkmarsen, welke aan Hessen-Cassel ten deel viel, als schadeloosstelling toegekend aan Hessen-Darmstadt. Dit laatste stond het op het Congrès te Weenen aan Pruissen af.— Ook een der kreitsen van het oude Duitsche Rijk droeg den naam van Westfalen en strekte zich uit over het land tusschen de Weser en de Neder-Rijn, zuidwaarts tot aan de Lahn, met uitzondering van het Keulsche hertogdom Westfalen, en ook nog over gewesten aan de andere zijde van de Rijn en had eene oppervlakte van 1250 □ geogr. mijl.

Voorts vermelden wij het voormalig Koningrijk Westfalen, een afhankelijken Staat van het Fransche Keizerrijk, door Napoleon I ten gevolge der bepalingen van het vredesverdrag van Tilsit door een besluit van 18 Augustus 1807 uit de hertogdommen Bronswijk, Keur-Hessen (gedeeltelijk), de Pruissische landen Altmark, Magdeburg, Halberstadt, Hohenstein, Hildesheim, Goslar, Quedlinburg, Eichsfeld, Mühlhausen, Nordhausen, Paderborn, Minden, Ravensberg en StolbergWernigerode, de Hannoversche landen Göttingen, Grubenhagen met Hohnstein en Elbingerode, Osnabrück, het Saksische gedeelte van het graafschap Mansfeld en de Saksische ambten Gommern, Querfurt, Barby en Treffurt, het gebied van Korvei en het graafschap Kaunitz-Rietberg gevormd, met eene gezamenlijke oppervlakte van 688 □ geogr. mijl en met nagenoeg 2 millioen inwoners. De inkomsten van het Koningrijk bedroegen 9¼de millioen thaler en het moest aan het leger 25000 soldaten verschaffen. Napoleon schonk de Kroon van dit rijk aan zijn jongsten broeder Jerôme, die den 10den December van laatstgenoemd jaar zijne intrede deed te Cassel en aan het volk eene nieuwe grondwet schonk, op de leest van die van Frankrijk geschoeid. De Rijksstanden telden 100 leden, namelijk: 70 vertegenwoordigers van den grondeigendom, 15 van den handelsstand en 15 van de wetenschap. De grondwet bevatte onderscheidene vrijzinnige bepalingen en beloofde belangrijke hervormingen. Er werd echter een bureaucratisch bestuur ingesteld onder de leiding van drie Franschen Jollivet, Siméon en Beugnot, dat het land eerlang in acht departementen verdeelde, en Napoleon matigde zich het regt aan van eene willekeurige beschikking. De helft van alle domeinen eigende hij zich toe om daarmede zijne generaals te beloonen, en het land moest voorts eene Fransche bezetting van 12500 man te Magdeburg onderhouden. Daarenboven moesten zware oorlogslasten aan Frankrijk worden betaald.

De financiën des Rijks bevonden zich dan ook van den beginne af in eene schromelijke verwarring, daar de uitgaven het drievoudige der inkomsten bedroegen, en zelfs de uitstekende ministers van Financiën von Bülow en Malchus konden geene orde scheppen in deze huishouding. De Rijksstanden kwamen slechts bijéén, om het kluchtspel van een gewaand constitutionalismus ten gehoore te brengen. Handel en nijverheid kwijnden, de landbouw werd met belasting en inkwartiering bezwaard en de jeugd naar het leger gedreven, om er voor een vreemden dwingeland te strijden. Bovenal ergerde zich het volk aan de verregaande losbandigheid van een weelderig en verkwistend Hof en aan de verachtelijke Fransche gelukzoekers, die den goedaardigen, zwakken Koning zochten te verblinden, ten einde het volk uit te zuigen. De pogingen van Katte en Dörnberg, de strooptogt van Schill, de opstand van den Hessischen kolonel Emmerich en de krijgstogt van den hertog van Brunswick waren wel is waar vruchteloos, maar gaven toch getuigenis van den algemeenen wrevel. De vereeniging des Rijks met het grootste gedeelte van Hannover, waardoor het eene aanwinst verkreeg van 468 □ geogr. mijl met 647000 inwoners, schonk aan de bevolking geenerlei voordeel, want Hannover was reeds sedert 1806 stelselmatig door de Franschen uitgeput en schier alle domeingoederen waren er onder de Fransche generaals verdeeld. Ook werd in 1811 al het land tusschen de Noordzee en eene lijn, getrokken van den mond der Lippe naar de Eems boven Telgte, voorts naar den mond der Werra en eindelijk naar de Elbe boven den mond der Stecknitz, bij Frankrijk ingelijfd, zoodat het koningrijk Westfalen na dien tijd eene uitgebreidheid had van slechts 825 □ geogr. mijl met ruim 2 millioen zielen. Er kwam nog bij, dat Westfalen zich belasten moest met de verpleging van 6000 Franschen en het soldatencontingent bij den Rijnbond verhoogen.

De oorlog tegen Rusland vergde van Westfalen, hetwelk daarvoor zijn geheele leger beschikbaar moest stellen, groote, bloedige offers. Na het vertrek van het leger werd eene nationale garde in het Koningrijk georganiseerd, — voorts eene gedwongene leening van 5 millioen francs uitgeschreven, de rentebetaling der staatsschuld geschorst en de oude nationale schuld tot een derde verlaagd (getiërceerd). In 1813 moesten de bewoners van Westfalen zich opnieuw de grootste offers laten welgevallen, doordien men hen verpligtte, het in Rusland vernietigde leger en de uitrusting daarvan weder op den voormaligen voet te brengen. De grondlasten werden verhoogd, maar het ontbrak overal aan geld, en de bedreiging der doodstraf voor elken deserteur en van driejarigen dwangarbeid voor elk verzet tegen de conscriptie bewees duidelijk genoeg, welke middelen men moest aanwenden, om zich soldaten te verschaffen. Reeds in Augustus liep een gedeelte der Westfaalsche ruiterij aan de grenzen van Bohemen over tot de Oostenrijkers. Inmiddels neigde het Koningrijk ten val.

Den 25sten September werd Brunswijk door het vrijkorps van Marwitz overvallen, waarna Tsjernisjew drie dagen later vóór Cassel verscheen. De Koning nam ijlings de vlugt en vertrouwde de verdediging der stad toe aan generaal Alix, maar deze capituleerde reeds den 30sten September, liet haar in handen der Kozakken en trok met de kleine bezetting naar elders. Tsjernisjew verklaarde nu het Koningrijk vervallen, verliet Cassel reeds den 3den October en rukte voorwaarts naar de Elbe, waarop Alix de stad bezette. Den 17den October begaf zich de Koning weder derwaarts, maar om zijne residentie den 26sten daaraanvolgende voor altijd te verlaten. Zoo stortte het kunstmatig gestichte koningrijk als een kaartenhuis ineen.

De provincie Westfalen, tot het koningrijk Pruissen behoorend en in 1816 uit het hertogdom Westfalen en Engeren en een groot aantal graafschappen , vorstendommen, bisdommen en heerlijkheden gevormd, waaraan in 1851 de stad Lippstadt is toegevoegd, grenst in het noorden aan Hannover, in het oosten aan Hannover, Schaumburg-Lippe, Rinteln, Lippe, Brunswijk, Hessen-Nassau en Waldeck, in het zuidwesten aan de Rijnprovincie en in het noordwesten aan Nederland en beslaat eene oppervlakte van 366,84 □ geogr. mijl. Het grootste gedeelte van den bodem is er met bergen en heuvels bedekt. Op het zuidelijk gedeelte der provincie verheffen zich de rotsgevaarten van het Neder-Rijnsch-Westfaalsch-Leisteengebergte. Daar heeft men aan de zuidpunt gedeelten van het Westerwald, die zich uitstrekken tot aan de bronnen van de Sieg en de Lahn. Daarop volgt de bergstreek van Sauerland, met de dalen van de Eder, de Lenne en de Ruhr. Hier verheft zich het Rothlagergebergte tusschen de Eder en de Lenne en bereikt in den Emmelkopf eene hoogte van 778 en in den Kalen Astenberg eene hoogte van 842 Nederl. el. Van dat punt loopen bergketens in verschillende rigtingen, bijv. naar het zuiden tusschen Odeborn en Nuhne met den Ziegenhelle (826 Ned. el hoog), naar het noordwesten tusschen de zijrivieren van de Lenne en de Ruhr met den Hunau (816 Ned. el hoog) en naar het noordoosten tusschen de waterscheiding van de Rijn en de Weser met den Sehloszberg (788 Ned. el hoog). Ook op de grenzen naar de zijde van Waldeck heeft men er aanzienlijke hoogten, zooals de Langenberg (828 Ned. el hoog) en verder noordwaarts de Bruchhauser Steine (748 Ned. el hoog).

Tusschen de Ruhr en de Lenne heeft men het Hoomertgobergte (660 Ned. el hoog) en het Balver Wald (548 Ned. el hoog), op den linker oever der Lenne het Ebbegebergte met de Nordhelle (666 Ned. el hoog), tusschen de Ruhr en de Möhne het Arnsberger Wald, en eindelijk ten noorden van de Möhne en de Ruhr de Haar, die westwaarts overgaat in de Ardei en in het Steenkolengebergte van de Ruhr. In het oostelijk gedeelte der provincie, in het district Minden, verheffen zich de verste noordelijke uitloopers van het gebergte van de Boven-Rijn, de hoogvlakte van Paderborn met den Egge, die in den Völmerstod (468 Ned. el hoog) zich vereenigt met de Hercynische Bergstreek. Deze laatste strekt zich noordwestwaarts uit met twee bergketens: de zuidelijke (het Teutoburger Wald) neemt een einde in het district Munster bij Bevergern en door de noordelijke (het Wesergebergte) baant in de Porta Westfalica de Weser zich een weg, waarna het onder den naam van Wiehengebergte voortschrijdt over het noordoostelijk gedeelte van het district Minden. Tusschen deze beide bergketens heeft men een heuvelachtig landschap, dat ten noordwesten in het steenkolengebergte van Ibbenbüren een einde neemt. De Noord-Duitsche Laagvlakte strekt zich ook tot in Westfalen uit, namelijk tot aan de Weser bp Minden en tusschen het Teutoburger Wald en het Leisteengebergte. Daar vindt men de Senne, gedeeltelijk met een zandigen, dorren en gedeeltelijk met een moerassigen grond; het oostelijk gedeelte der Senne behoort tot de Boker heide, te voren eene onvruchtbare streek, maar sedert 1853 door den aanleg van waterwerken in goede weilanden herschapen. Het eigenlijke Münsterland is in het algemeen niet zeer vruchtbaar, maar het zuidelijk gedeelte van het laagland, zooals de Soester Börde, heeft een zeer dankbaren bodem. Deze provincie behoort nagenoeg geheel en al tot het stroomgebied van de Weser, de Eems en de Rijn.

De Weser ontvangt uit dit gewest de Diemel, de Nethe, de Emmer en de Werre,— de Eems voedt er zich met de Glane, de Aa en de Werse, — en de Rijn met de Lippe en de Ruhr. Naar de Rijn vloeijen er voorts nog de Lahn, de Sieg en de Emscher, — naar de Nieuwe IJssel de Oude IJssel en de Berkel, — naar de Zuiderzee de Vecht met de Dinkel, en naar de Fulda de Eder. Kanalen en meren zoekt men er te vergeefs, doch er zijn uitgestrekte veenen. Het klimaat is er in het algemeen gematigd, terwijl men het alleen in de bergstreek van Sauerland en Westerwald guur kan noemen. De gemiddelde jaarlijksche temperatuur is te Münster 9,42° C. en te Paderborn 8,94° C. De jaarlijksche regenhoeveelheid bedraagt in het lage land 60—70 en in de zuidelijke bergstreek 100 of meer Ned. duim. Van de geheele oppervlakte is 41,6% bouwland, 0,9% tuingrond, 7,7% hooiland , 17,3% weiland en 27,9% bosch. Men verbouwt er allerlei soort van graan, doch niet eens genoeg voor de behoefte der bevolking, voorts peulvruchten, boekweit, uitmuntend vlas en hennep, ooft enz. In 1873 vond men er 118000 paarden, 568000 runderen, 484000 schapen, 252000 zwijnen, 171000 geiten en 95000 bijenkorven.

De paardenfokkerij, door de stoeterij te Warendorf bevorderd, bloeit er ongemeen, en ook de runderteelt is er van groot belang. De voornaamste rijkdom dezer provincie echter is gelegen in hare delfstoffen, vooral in steenkolen en ijzererts. Steenkolen worden vooral gedolven in de arrondissementen Bochum, Dortmund, Hagen en Tecklenburg, en ijzererts inzonderheid in de arrondissementen Siegen en Olpe. Daarenboven verkrijgt men er zink-, koper- en looderts, kwik, antimonium, zwavelkies, zout, gips, kalk- en bouwsteen, marmer, daklei, potklei enz. Tot de minerale bronnen behooren er die van Oeyhausen, Lippspringe, Driburg en Schwelm. Volgens de telling van 1875 vindt men in deze provincie bijna 2 millioen inwoners, van welke ruim de helft de R. Katholieke godsdienst belijdt. Zij zijn van afkomst Neder-Duitschers en bezigen de Plat-Duitsche taal. Behalve landbouw en mijnontginning bloeijen er onderscheidene takken van nijverheid, vooral de vervaardiging van metalen voorwerpen, de linnen- en katoenweverij, de vervaardiging van papier, zeildoek, touw, zeep, aardewerk, sigaren enz.

De handel bepaalt er zich vooral tot den uitvoer van linnen, katoenen stoffen en voortbrengselen der natuur, zooals: steenkolen, ijzer, hout, ham, worst, enz., en de voornaamste koopsteden zijn er: Bielefeld, Dortmund en Iserlohn. Bevaarbare rivieren, zooals de Weser, de Ems, de Ruhr en de Lippe en goede heirwegen en spoorwegen bevorderen er het verkeer. De Westfaalsche staatsspoorweg, van Holzminden en Warburg komende, loopt over Altenbeken, Hamm, Munster en Rheine naar Emden. Met deze is de lijn van Löhne naar Rheine verbonden, en die van Münster naar Gronau staat staat onder hetzelfde beheer. De spoorweg van Keulen naar Minden loopt door de geheele provincie heen, en hiertoe behooren ook de lijnen Venloo-Hamburg en Deutz-Gieszen. Tot den Bergisch Märkischen spoorweg, door den Staat beheerd, behoort de lijn Holzminden-Scherfede-Düsseldorf-Aken, de lijn Ruhr-Sieg met vele vertakkingen in het steenkolendistrict en de Hessische Noorderspoorweg. De Rijnspoorweg zendt ook een tak naar het steenkolengebergte van deze provincie en een anderen (nog niet voltooid) over Dorsten en Rheine naar Quakenbrück in Hannover. De Hannover-Altenbekerspoorweg vereenigt zich bij Altenbeken en Rheine met het spoorwegnet van Westfalen.

De spoorweg van Dortmund over Gronau naar Enschede heeft een afzonderlijk bestuur. Voor het onderwijs is er gezorgd door de hoogeschool met twee faculteiten te Münster, 20 gymnasia, 3 progymnasia, 9 reaalscholen van de eerste klasse, 6 hoogere burgerscholen, 7 kweekscholen voor onderwijzers, 6 provinciale nijverheidsscholen, 4 instituten voor doofstommen en 2 voor blinden. Ten behoeve der administratie is deze provincie, welke Münster tot hoofdstad heeft, in drie districten verdeeld, namelijk Münster met 11, Minden met 10 en Arnsberg met 16 arrondissementen. Volgens de nieuwe regterIijke indeeling vormt de provincie Westfalen een district van het opperlandgeregt te Hamm; daarenboven heeft men er 8 landgeregten. De R. Katholieke kerken en geestelijken behooren er tot de bisdommen Münster en Paderborn, de Evangelische Gemeenten tot het consistorie van Münster. De Provinciale Staten van Westfalen zijn zamengesteld uit 12 vorsten en heeren, 20 afgevaardigden der ridderschap uit 6 kiesdistricten, 20 uit de steden en 20 uit de landelijke gemeenten. De plaats der vergadering is Münster, De provincie zendt naar den Duitschen Rijksdag 17 en naar het Huis van Afgevaardigden in Pruissen 31 vertegenwoordigers. Eindelijk is Münster de zetel van een militairen kommandant.

< >