Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Westfaalsche Vrede (De)

betekenis & definitie

De Westfaalsche Vrede, gewoonlijk de Vrede van Munster genoemd, werd gesloten op den 24sten October 1648 te Münster en Osnabrück. Daardoor kwam een einde aan den Dertigjarigen en in ons Vaderland aan den Tachtigjarigen oorlog; tevens werden de grondslagen gelegd voor een nieuw staatkundig stelsel voor vele volgende Vredesverdragen, terwijl inzonderheid voor Duitschland de bepalingen van dien Vrede tot aan de Groote Fransche Omwenteling beschouwd werden als te behooren tot de Duitsche grondwet. Reeds in December 1641 werden te Hamburg voorloopige schikkingen gemaakt, omtrent de plaats en de wijze der onderhandelingen. Deze namen een aanvang in 1645 te Osnabrück, waar de gezanten van den Keizer, van de Rijksstanden en van Zweden er aan deel namen, — en te Münster tusschen den Keizer en Frankrijk onder bemiddeling van den Paus en van Venetië, en wel op zoodanigen voet, dat de artikelen, op beide plaatsen vastgesteld, een zelfde tractaat vormden en geen gedeelte zonder het andere vrede kon sluiten.

Deze scheiding had eensdeels plaats, om de rangtwisten tusschen Frankrijk en Zweden uit den weg te ruimen, en anderdeels, omdat Zweden niets te doen wilde hebben met den Pauselijken Nuntius. Van de zijde van Frankrijk bevonden zich te Münster de hertog de Longueville, d'Avaux en Servien, die hunne aanwijzingen ontvangen hadden van Mazarin en Lyonne. Zweden had er als gevolmagtigden Johan Oxenstierna, den zoon van den kanselier, en Adler Salvius. De keizerlijke afgevaardigden waren graaf Johann Ludwig von Nassau en Isaak Volmar te Münster en graaf Max von Trautmannsdorf te Osnabrück. De Pauselijke nuntius was Fabio Chigi (later paus Alexander VII) en de Venetiaansche gezant Contarino. Van wege het Hof van Spanje bevonden er zich Saavedra, Brun enz., en de Republiek der Vereenigde Nederlanden had niet minder dan acht gevolmagtigden derwaarts gezonden, nameljik Barthold van Gend, heer van Loenen en Meinerswijk, wegens Gelderland, Joan van Mathenes, heer van Mathenes, Riviere, Opmeere en Zouteveen, en Moriaan Pauw, ridder en heer van Heemstede, wegens Holland, Joan de Knuit, eerste edele van Zeeland, wegens Zeeland, Godard van Rheede, heer van Nederhorst, wegens Utrecht, François von Donia)

heer van Hinnema en Hielsum wegens Friesland, Wilhelm Ripperda, heer van Hengelo, wegens Overijssel, en Adriaan Clant, heer van Stedum en Nittersum, wegens Groningen en Ommelanden. Het Zwitsersche Eedgenootschap werd vertegenwoordigd door Johann Jakob Wetstein, burgemeester van Basel. Van de Protestantsche afgevaardigden noemen wij nog Jacob Lampadius uit Brunswijk en Johann Konrad Varnbühler uit Würtemberg. Adam Adami, gezant van den Vorst-Bisschop van Corvei, was secretaris der vergadering. Oneenigheden over rangen en titels vertraagden geruimen tijd de opening van het Congrès. Gedurende de onderhandelingen werd de oorlog voortgezet; de Zweedsche generaal Forstenson drong in 1645 door tot in de erflanden des Keizers, en Königsmark veroverde den 15den Julij 1648 een gedeelte van Praag. Dit gaf den doorslag aan de langdurige en telkens bemoeijelijkte onderhandelingen, zoodat de Vrede den 24sten October 1648 te Munster onderteekend werd. Eerst drie maanden later (8 Februarij 1649) had de uitwisseling der ratificatiën plaats en veel langer nog duurden de onderhandelingen over de uitvoering der bepalingen van het vredesverdrag.

Het protest van den Paus van 3 Januarij 1651 bleef zonder gevolg. De 79 artikelen hadden hoofdzakelijk betrekking op wijziging van grondgebied. Zweden verkreeg, behalve eene schadeloosstelling van 5 millioen thaler, geheel Vóór-Pommeren met het eiland Rügen en van Achter-Pommeren Stettin, Garz, Damm, Gollnow en het eiland Wollin met het Frische Haff en zijne drie riviermonden, — voorts van Mecklenburg de stad Wismar, het aartsbisdom Bremen en het bisdom Verden, die in wereldlijke hertogdommen werden herschapen. Al die landen bleven Rijksleenen van Duitschland en als zoodanig zou Zweden ze regéren met zitting en stem op de Rijksdagen. De Keurvorst van Brandenburg verkreeg het overig gedeelte van Pommeren als schadeloosstelling voor Vóór-Pommeren, waarop hij aanspraak had, de bisdommen Halberstadt, Minden en Kammin als wereldlijke vorstendommen en het aartsbisdom Magdeburg als hertogdom. Niettemin bleef dit laatste tot 1680 in het bezit van den toenmaligen bestuurder, den Saksischen prins August. Hertog Adolf Friedrich von Mecklenburg Schwerin, ontving voor het afstaan van Wismar de bisdommen Schwerin en Ratzeburg als wereldlijke vorstendommen. Aan het Huis Brunswijk-Lüneburg werd in afwisseling met een R. Katholieken bisschop de opvolging gewaarborgd in het bisdom Osnabrück, en het verkreeg daarenboven de kloosters Wälkenried en Gröningen.

Het Huis Hessen-Kassel verkreeg de vorstelijke abdij Hersfeld als een wereldlijk vorstendom, alsmede het graafschap Schaumburg Beijeren bleef in het bezit van de Opper-Pfalz en van de keurvorstelijke waardigheid. De Beneden-Pfalz met den daaraan pas verbonden keurvorstelijken rang en het erfelijk schatmeestersambt werd teruggegeven aan Karl Ludwig, een zoon van den verbannen Friedrich V. Frankrijk verwierf de souvereiniteit over de bisdommen en steden Metz, Toul en Verdun met de daartoe behoorende districten, die het eigenlijk sedert 1552 reeds bezat. Voorts deed de Keizer voor zich zelven, voor het Huis Oostenrijk en voor het Rijk afstand aan Frankrijk van alle regten op de stad Breisach, op de landgraafschappen Opper- en Beneden-Elzas, op de Sundgau en op de landvoogdij over de Tien vereenigde Rijkssteden in den Elzas. Zwitserland en de Republiek der Vereenigde Nederlanden werden erkend als volkomen onafhankelijk van Duitschland. Daarenboven bepaalde het vredesverdrag eene algemeene amnestie en teruggave der bezittingen aan de eigenaars van 1618. Alleen de Keizer maakte daarop eene uitzondering ten aanzien van zijne Erflanden. Met betrekking tot de Kerk bekrachtigde de Münstersche Vrede het verdrag van Passau en den Religievrede van Augsburg. De belijders der R. Katholieke en der Protestantsche godsdienst werden volkomen gelijk gesteld, maar de Protestantsche minderheid op de Rijksdagen mogt geene meerderheid worden.

De strijd over de geestelijke gestichten en goederen werd onder opheffing van het restitutie-edict van 1626 in dien zin beslist, dat men het jaar 1624 aannam als het normale jaar, zoodat Protestanten en R. Katholieken datgene in eigendom zouden erlangen, wat zij op den laten Januarij van dat jaar hadden bezeten. Ook met betrekking tot deze bepaling werden de Keizerlijke Erflanden uitgezonderd. De souvereiniteit der Rijksstanden werd erkend. Zelfs werd hun het regt gegeven onderling en met vreemde Mogendheden verbindtenissen aan te gaan, mits niet ten nadeele van den Keizer en van het Rijk. Over de nieuwe grondwet des Rijks zou eerlang op eene vergadering worden beraadslaagd. De plannen der R. Katholieke reactie en der staatkunde van het Huis Habsburg, om het Protestantismus in bloed te smoren en geheel Duitschland aan een militair despotismus te onderwerpen, werden daardoor vernietigd. De Keizer moest zijn onbeperkt gezag laten varen en in Nederland de vrijheid van een zich krachtig ontwikkelenden Protestantschen Staat eerbiedigen. Het Keizerrijk verloor door den Vrede van Münster niet slechts een grondgebied van 1900 □ geogr. mijl met 4½ millioen inwoners, maar ook zijne westelijke militaire grenzen; daarenboven bleven Lotharingen en de Elzas naar de zijde van het westen en de Bourgondische kreits in het westen en noorden zonder bescherming.

Daardoor werden groote verliezen toegebragt aan den handel van Duitschland met Italië en met de Noordzeegewesten, inzonderheid bij de afsluiting van de Schelde, en vooral werden daaraan groote bezwaren in den weg gelegd door het groot aantal kleine Vorsten en door de talrijke verwikkelingen over de tol- en souvereiniteitsregten. Daarentegen werd Duitschland nu de zetel van het staatkundig evenwigt van Europa, daar Beijeren, Brandenburg en andere Staten in magt en zelfstandigheid waren geklommen. Zoo ontstond tegelijk met den Vrede van Münster een nieuw kabinets-bestuur der Duitsche Hoven en eene hieraan geëvenredigde buitenlandsche staatkunde. Er ontstonden onderscheidene oorlogvoerende Staten, en het Duitsche volk, in handel en nijverheid door allerlei lasten beperkt, moest zijne krachten inspannen, om in het zweet zijns aanschijns het noodige geld te winnen en op te brengen ter bekostiging van een groot aantal hofhoudingen, gezantschappen en legers. In dat opzigt alzoo bragt de Westfaalsche Vrede geen voordeel aan de Duitsche natie, welke op eigen grond moest deelnemen aan menigen bloedigen strijd.

Ook was ter bescherming van het Protestantismus weinig gewonnen, zelfs had men bij de vredesonderhandelingen gedeeltelijk verloren, wat men te voren met de wapens in de hand verworven had. Het Protestantismus kon zich niet verder uitbreiden, en zij, die uit de Oostenrijksche Erflanden verdreven en van hunne goederen beroofd waren, ontvingen geenerlei schadeloosstelling. De gunstige bepalingen van het Vredesverdrag kwamen enkel ten voordeele der Vorsten en wél der magtigsten onder hen. Oostenrijk werd uit het hart des Rijks teruggedrongen naar zijne Erfelijke Staten en uit de gemeenschap met het overig gedeelte van Duitschland verwijderd, terwijl Frankrijk en Zweden zijne plaats innamen. Slechts de Republiek der Vereenigde Nederlanden had er de bekrachtiging verkregen van ’t geen zij door eene worsteling van vele jaren verworven had, namelijk van hare onafhankelijkheid.

< >