Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Waterkever

betekenis & definitie

Waterkever (Dyticidae Leach, Hydrocanthari L.) is de naam eener keverfamilie uit de afdeeling der Vijfledigen (Pentamera, zie Kevers). Zij omvat insecten, welke veel overeenkomst hebben met de loopkevers, vooral wat de monddeelen en de sprieten betreft, maar zij onderscheiden zich door een plat, eivormig ligchaam en door behaarde achterbeenen, die tot roei-organen dienen. Het vierde tarslid aan de voorpooten ontbreekt wel eens, en bij het mannetje zijn de eerste drie leden der voorste en somtijds ook der middenste tarsen op eigenaardige wijze verbreed.

Zij leven meestal in stilstaande wateren, maar vliegen vaak des nachts ver in het rond en verbergen zich des winters onder het mos in de bosschen. Om adem te halen komen zij van tijd tot tijd aan de oppervlakte van het water en steken de punt van het achterlijf, waar het laatste paar luchtbuizen zich opent, boven het water omhoog. Zij zelven en ook hunne larven voeden zich hoofdzakelijk met weekdieren en water-insecten. De larven zijn langwerpig, rolrond, naar voren en naar achteren dunner, met twee behaarde, buizen aan het achterste gedeelte des ligchaams. Haar mond is gesloten, maar de sikkelvormige kaken, waarmede zij hare prooi grijpen, zijn ingerigt tot zuigen. Hare pooten zijn lang en vijfledig. Tot dit geslacht behoort de gezoomde draadwaterkever (Dyticus marginalia L.), 30 Ned. streep lang, van boven donker olijfgroen met een gelen zoom, — alsmede de gegroefde draadwaterkever (Acilius sulcatus L.), die zich van den voorgaanden onderscheidt door klaauwen aan de achterpooten. Tot het geslacht Hydroporus Clairv. behooren de kleinste vormen, met draadvormige achtertarsen, wier klaauwen even groot en beweegbaar zijn.

Al de genoemde kevers zwemmen bij eene gelijktijdige beweging der beide achterpooten, terwijl er andere soorten zijn, die de achterpooten bij afwisseling bewegen. Tot deze behoort Cnemidotus caesus L. — De tuimelkevers (Gyridinae), welke eene andere familie uitmaken, hebben desgelijks een ovaal ligchaam, afgeknotte dekschilden, lange voorpooten en vinvormige achterpooten en bevinden zich in menigte in zoet en zout water, terwijl zij bij het duiken eene aan het achterlijf vastgehechte luchtbel medenemen. — De Tasterhoornigen (Palpicornia Latr.) vormen eindelijk eene derde familie van waterkevers en onderscheiden zich door zeer lange kaaktasters. Zij hebben eene plompe manier van zwemmen, voeden zich met plantaardige stoffen en omhullen hunne eijeren met een peervormig inspinsel (cocon), dat zij nabij de oppervlakte aan waterplanten vasthechten. Hiertoe behooren groote kevers, zooals de zwarte waterkever (Hydrophilus piceus L.).

< >