Charles François Dominique Villers, een Fransch schrijver, geboren den 4den November 1764 te Boulay in Lotharingen, trad in 1782 als luitenant in dienst, maar wijdde zich tevens aan de beoefening der wetenschap. Bij het uitbarsten van den omwentelings-oorlog in 1793 nam hij de wijk naar Duitschland en voegde zich bij het leger van Condé, daar hij wegens zijn geschrift: „De la liberté (1791)” niet veilig was in zijn vaderland.
Na het mislukken van den eersten veldtogt vertoefde hij in Holland en in Duitschland. Wegens zijne betrekkingen met Duitsche geleerden was hij in de gelegenheid, door zijne geschriften de Duitsche letterkunde bekend te maken in Frankrijk. Tot die geschriften behoorde: „Essai sur l’esprit et l’influence de la reformation de Luther etc. (1804; 5de druk, 1851)”, door het Nationaal Instituut in Frankrijk bekroond.
Wegens zijne „Lettre à madame la comtesse Fanny de Beauharnais sur Lubeck”, waarin hij mededeelingen deed van de gruwelen, in 1806 bij de bestorming van Lübeck gepleegd, werd hij in 1811, na de vereeniging van Lubeck met Frankrijk, uit laatstgenoemde stad verbannen, waarop hij de betrekking aanvaardde van hoogleeraar in de Fransche letterkunde te Göttingen. Toen echter de voormalige regéring in Hannover terugkeerde, ontving hij zijn ontslag en overleed te Leipzig den 26sten Februarij 1815. Van zijne geschriften vermelden wij nog: „Coup d’oeil sur les universités (1808)”, — en „La philosophie de Kant (1801)”.