Tübingen, eene stad in het Würtembergsche Schwarzwalddistrict, ligt aan de Neckar en aan den spoorweg van Stuttgart naar Schaffhausen (met een zijtak naar Sigmaringen), is oud en regelmatig gebouwd, maar heeft fraaije voorsteden, is de zetel van een paar regtbanken, en telt met het garnizoen omstreeks 11000 inwoners. Tot de merkwaardige gebouwen behooren er: het kasteel Hohentübingen (in 1534 voltooid) met een sierlijk portaal, het universiteitsgebouw (in 1845 voltooid), het raadhuis met schoone fresco’s, en de stiftskerk in spitsboogstijl (van 1269 tot 1483 gebouwd) met de praalgraven van twaalf, meerendeela Würtembergsche Vorsten, welke te dier stede hun verblijf hielden. De universiteit verrees in 1477, en daarmede werd in 1817 de R. Katholieke godgeleerde inrigting te Ellwangen vereenigd. Voorts werden in 1818 bij de oude vier faculteiten eene staathuishoudkundige en eene natuurkundige gevoegd.
In 1877 bedroeg er het aantal leeraren 81 en het aantal studenten 1103. Men heeft er eene universiteitsboekerij met 220 boekdeelen, een physiologisch en een anatomisch instituut, een botanischen tuin, 3 laboratoria, verschillende hospitalen, wetenschappelijke muséa, eene sterrewacht, een letterkundig seminarium, eene gymnastiek-school, — voorts: een Protestantsch godgeleerd seminarium, een R. Katholiek convict, een gymnasium en eene reaalschool. Tot de takken van nijverheid behooren er: vervaardiging van kunstmest, van natuur- en heelkundige instrumenten, verwerpen, boekdrukkerijen, ooft-, hop- en wijnbouw enz. — Tübingen was reeds vroeg de residentie van graven, die in 1148 Pfalzgraven van Zwaben werden. Pfalzgraaf Gottfried von Böblingen verkocht in 1342 dé stad aan Würtemberg. Eberhard met den Baard, graaf van Würtemberg, stichtte in 1477 de universiteit te Tübingen. In 1647 werd de stad veroverd door de Franschen, en in 1688 desgelijks, en bij deze laatste gelegengenheid werden hare vestingwerken gesloopt.