Trentsjin of Trenczén, een Hongaarsch comitaat aan deze zijde van de Donau, telt op nagenoeg 84 □ geogr. mijl omstreeks 250000 inwoners en vertoont zich door de Beskiden, het Jabloenka- en Witte Gebergte aan de noordelijke en westelijke grenzen, alsmede door uitloopers der Carpathen aan de oostelijke grenzen over het geheel als eene bergstreek. De voornaamste rivier is er de Waag, die in zuidwestelijke rigting door het comitaat kronkelt en er de Bistritza, de Teplitzka en andere kleine rivieren opneemt. De vruchtbare en goed bebouwde bodem levert graan, ooft, tuinvruchten, vlas en hennep, ook veel hout, voedt eene menigte runderen en schapen en bevat daarenboven steenkolen. De inwoners zijn, met uitzondering van den adel, Slawen en houden zich bezig met landbouw en weverij.
De evenzoo genoemde hoofdstad en koninklijke vrijstad aan de Waag heeft onderscheidene kerken, een collegie van Piaristen, een gymnasium, eene reaalschool, een zeer oud en hecht kasteel, vele laken en linnenweverijen en omstreeks 4000 inwoners. De baden van Trentsjin, reeds aan de Romeinen bekend en in een bekoorlijk zijdal van de Waag bij Teplitz te vinden, behooren tot de zwavelwateren, hebben eene temperatuur van 36—44° C., en onderscheiden zich door een groot gehalte van zwavelzure kalkaarde. Jaarlijks komen er 1500- en 2000 badgasten.