Thionville, thans Diedenhofen, eene arrondissementshoofdstad en vesting in het district Lotharingen van het Duitsche Rijksland Elzas-Lotharingen, op den linker oever van de Moezel, 28 Ned. mijl beneden Metz, bezit 3 poorten, eene R. Katholieke en eene Protestantsche kerk en met het garnizoen ruim 7000 inwoners. Men houdt er zich vooral bezig met het verbouwen van wijn, ooft en groenten. Deze stad is een gewigtig vereenigingspunt van spoorwegen (naar Metz, Luxemburg, Sédan en Trier); hare vestingwerken zijn nog van den ouden stempel, met een bruggehoofd op den regter oever der rivier. Zij is eene oude stad, van welke reeds melding wordt gemaakt in de dagen der Merovingen, en Karel de Groote hield er in 805 eene Rijksvergadering.
In 870 kwam zij door het verdrag van Mersen aan Duitschland en in de 13de eeuw werd zij door den graaf van Luxemburg versterkt. In 1643 werd zij door Condé ingenomen, kwam in 1683 in het bezit van Frankrijk en werd door Vauban opnieuw van vestingwerken voorzien. In 1792, 1814 en 1815 werd zij door de Verbondene Mogendheden te vergeefs belegerd. In den Duitsch-Franschen Oorlog van 1870 had zij aanvankelijk eene zwakke bezetting en was vóór de veldslagen bij Metz in Augustus bijna overrompeld. Na de capitulatie van Metz werd zij den 25sten November bij verdrag door de Duitschers onder generaal von Kameke ingenomen; daarbij kwamen 120 officieren en 4000 man in krijgsgevangenschap, terwijl ongeveer 200 stukken geschut en veel oorlogsmaterieel in handen vielen der veroveraars.