Henricus Franciscus Thijssen, een verdienstelijk Nederlandsch geneeskundige, geboren te Amsterdam in 1787, was aanvankelijk niet voor de studie bestemd, maar verkreeg verlof, zich te Leiden op de geneeskunde toe te leggen en promoveerde aldaar in 1810 op eene dissertatie: „De pulsus doctrina”. Hij vestigde zich vervolgens te Amsterdam, maakte zich verdienstelijk in het binnen- en buitengasthuis, kwam er in 1828 aan het hoofd der clinische school en werd tevens geplaatst aan het athenaeum. Overmatige werkzaamheden ondermijnden zijn ligchaam, en hij overleed den 13de Januarij 1830.
Hij was lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut en leverde onderscheidene belangrijke opstellen in de werken van dit ligchaam, alsmede in het „Magazijn voor wetenschappen, kunsten en letteren (o.a. eene lofrede op Tulp)". Voorts schreef hij: „Geschiedkundige beschouwingen der ziekten in de Nederlanden, in verband met de gesteldheid des lands en de leefwijze der inwoners (1824)”, — „Verhandeling over de herfstkoortsen in Amsterdam, bijzonder die van het jaar 1826 (1827)”, — en „Inwijdingsrede over de geschiedenis en de strekking der clinische geneeskunde (1827)”.