Tellegen (Bernardus Dominicus Hubertus), een zeer verdienstelijk staathuishoudkundige, geboren te Groningen den 26sten Augustus 1823, bezocht de Latijnsche school in zijne geboorteplaats, zag zich in 1840 bevorderd tot de Académische lessen, beoefende aan de hoogeschool te Groningen de regtsgeleerdheid onder de leiding der hoogleeraren Nienhuis, Philipse en Star Numan en vervolgens aan die te Utrecht, waar hij het onderwijs genoot van de hoogleeraren Holtzius, Ackersdijk, Vreede en Opzoomer, promoveerde te Groningen in 1847 op eene dissertatie „De jure in mare” en vestigde zich aldaar als advocaat. In 1852 werd hij benoemd tot secretaris van de Kamer van Koophandel, in 1856 tot procureur, onderwees tevens de staathuishoudkunde aan de landhuishoudkundige school te Haren en aanvaardde den 20sten December 1860 het hoogleeraarsambt in de regten te Groningen met eene redevoering over „Volkshuishoudkunde en regtswetenschap”. Sedert dien tijd is hij met uitstekend gevolg in zijne betrekking werkzaam en verwierf de algemeene achting, zoodat men hem bij herhaling, doch telkens te vergeefs, de candidatuur aanbood voor het lidmaatschap der Tweede Kamer. In 1869 werd hij lid van de Koninklijke Académie van Wetenschappen, en in 1877 bedankte hij voor een beroep naar Leiden.
In zijne geschriften bewoog hij zich bij voorkeur op historisch-politiek gebied, en daarvan vermelden wij, behalve eenige bijdragen in de „Nieuwe jaarboeken voor regtsgeleerdheid en wetgeving” en in de „Opmerkingen en mededeelingen” van mrs. Oudeman en Dupuis: „Zal de herziening der Grondwet willekeurig of wettig tot stand worden gebragt? (1848)”, — „De banken van leening in Nederland (1848)”,— „De mest-inrigting der stad Groningen (1851)”, — „Beginselen der volkshuishoudkunde (1853)”, — „Vrees en hoop aangaande het schoolwezen (1862)”, — „Stahl, eene toespraak (1862)”, — „Duitschland en Nederland (bij de aftreding als rector magnificus, 1870)”, — en onderscheidene belangrijke opstellen in letterkundige tijdschriften, zooals: „De wedergeboorte van Nederland („Gids”, 1878)”, — en „Mr. H. van Stralen („Ned. Spectator”, 1879)”.