Tartini (Giuseppe), een beroemd vioolspeler , geboren den I2den April 1692 te Pisano in Istrië, begaf zich in 1710 naar Padua, om er in de regten te studéren. Wegens een minnehandel moest hij de stad ontvlugten en begaf zich in een Minoriten-klooster te Assisi, waar hij zich met ijver toelegde op het vioolspel en tevens op de theoretische beginselen der toonkunst. Later woonde hij te Venetië en te Ancona, en in 1721 werd hij in de kerk van Sant’ Antonio te Padua tot solospeler en chef van het orkest benoemd, — voorts twee jaar daarna naar Praag geroepen, om zijne medewerking te verleenen bij de feesten, ter gelegenheid der krooning van Karel VI gegeven. Nadat hij hierop nog drie jaar in dienst van den kunstlievenden graaf Kinsky doorgebragt had, keerde hij naar Padua terug en stichtte er in 1728 zijne vermaarde school van vioolspelers, welke uitmuntende kunstenaars leverde. hij overleed den 16den Januarij 1770.
Van zijne talrijke compositiën, die zich door voortreffelijke eigenschappen onderscheiden, zijn negen verzamelingen in het licht verschenen, en in den jongsten tijd werden van onderscheidene stukken nieuwe uitgaven bezorgd door David, Alard en anderen. Zijne regels voor de behandeling van den strijkstok blijven nog altijd van kracht. Van zijne geschriften vermelden wij: „L’art de l’archet” en „Trattato di musica secondo la vera scienza dell’ armonia (1754)”.