Suffolk is een Engelsche graven- of hertogentitel, door onderscheidene geslachten gevoerd. Eerst was hij in het bezit van het grafelijk geslacht Clifford, hetwelk hem tegen het midden der 14de eeuw verloor. Hij viel voorts ten deel aan de familie Pole, afstammend van William Pole, een rijk koopman te Huil, die dikwijls geld leende aan Eduard II en deswege in 1319 tot Koninklijk baanderheer werd benoemd. Michaël de la Pole, de kleinzoon van den koopman, was een gunsteling van Richard II, bekleedde het ambt van kanselier en werd in 1385 graaf van Suffolk.
De lords, die tegen den Koning zamenspanden, beroofden hem van zijn ambt en tevens van zijne bezittingen. Hij overleed in 1388. — Zijn zoon, Michaël, graaf van Suffolk, verkreeg de gedeeltelijke teruggave der vaderlijke goederen en stierf in 1415. Hij liet drie zonen na, en zijn erfgenaam, William de la Pole, eerst graaf, daarna hertog von Suffolk, had grooten invloed aan het Hof van den zwakken Hendrik VI. Hij vertrok in 1444 naar Frankrijk om er het huwelijk van zijn Koning met Margaretha van Anjou in orde te brengen, waarna hij en de kardinaal van Winchester met deze zamenspanden, om den hertog van Gloucester te doen vallen; zij deden den Prins in 1447 in den kerker vermoorden. Kort daarop overleed Winchester, en Suffolk, de minnaar der Koningin, maakte zich meester van het gezag. Het Lager Huis beschuldigde hem in 1450 van hoogverraad, waarmede de Lords zich vereenigden. Het Hof zocht den gunsteling door eene verbanning naar Frankrijk te redden, maar zijne vijanden deden hem den 2den Mei van dat jaar bij Dover vermoorden. — Zijn zoon, Jack, hertog van Suffolk, trad in het huwelijk met Elizabeth, de oudste zuster van Eduard IV, en werd daardoor een ijverig voorstander van het Huis York. — Jack de la Pole, graaf van Lincoln en hertog van Suffolk, de zoon van den voorgaande, werd op grond zijner afkomst van moeders zijde door Richard III tot troonopvolger benoemd, maar de slag bij Bosworth besliste ten voordeele van Hendrik VII uit het huis Lancaster, zoodat hij eene wijkplaats zocht bij de zuster zijner moeder, de hertogin van Bourgondië in Vlaanderen. Vanhier trok hij met 2000 geharde Duitsche krijgsknechten naar Engeland, verbond zich met de aanhangers van den pretendent Simmel en rukte met een korps van 3000 man tegen York te velde.
Hendrik VII echter bragt hem den 6den Junij 1487 bij Nottingham eene nederlaag toe, waar hij met 4000 volgelingen sneuvelde. — Zijn broeder, Edmund de la Pole, graaf van Suffolk, werd aanhoudend vervolgd door Hendrik VII, beraamde deswege eene zamenzwering tegen den Koning en nam, na de ontdekking daarvan, de vlugt naar aartshertog Philippus van Oostenrijk (1501), die hem uitleverde onder voorwaarde, dat men hem niet mogt ter dood brengen. Na dien tijd smachtte hij in den Tower, waar Hendrik VII hem in 1513 deed onthoofden. — Laatstgenoemde Koning verleende in hetzelfde jaar den titel van hertog van Suffolk aan zijn gunsteling, den ridder Charles Brandon. Deze geleidde in December 1514 de bekoorlijke prinses Maria, ’s Konings jongste zuster, naar Frankrijk, waar zij in het huwelijk trad met Lodewijk XIII. Nadat echter deze Koning overleden was, verwierf hij zelf de hand der door hem vurig beminde prinses. Koning Frans I van Frankrijk bevorderde deze verbindtenis en zorgde tevens, dat het echtpaar vergiffenis ontving van Hendrik VIII en naar Engeland terugkeeren kon. Suffolk vergezelde zijn koninklijken zwager op veldtogten tegen Frankrijk en was zeer bemind aan het Hof. Bij zijn overlijden in 1545 verloor de aartsbisschop Oranmer een magtigen steun. Deze Suffolk liet twee dochters na, van welke de oudste, Francisca, in het huwelijk trad met Henry Gray, markies van Dorset, die in 1551 tot hertog van Suffolk verheven werd.
De hertog van Northumberland haalde in 1552 Eduard VI over, zijne beide zusters, Maria en Elizabeth, van de troonopvolging uit te sluiten en Jane Gray, de dochter van Suffolk tot troonopvolgster te benoemen. Nadat dit was vastgesteld, moest laatstgenoemde met lord Guilford Dudley, den jongsten zoon van Northumberland, in het huwelijk treden. Toen Eduard VI kort daarop overleed, deed Suffolk, door Northumberland bijgestaan, zijne dochter tot Koningin uitroepen, maar de kloekheid van prinses Maria maakte daaraan eerlang een einde. Hoewel Jane en haar echtgenoot ter dood veroordeeld waren, had Maria aanvankelijk geenszins het plan, hare bloedverwanten het schavot te doen beklimmen. Zelfs werd Suffolk weder op vrije voeten gesteld, maar om zijne dochter uit de gevangenis op den troon te brengen, nam hij deel aan de zamenzwering van Wiat. Hij werd dan ook onthoofd op den 17den Februarij 1554. — Jacob I verleende in 1603 den titel van hertog van Suffolk aan lord Thomas Howard de Walden, en het geslacht van dezen houdt hem ook thans nog in bezit.