Sterrekaarten zijn afbeeldingen van den sterrehemel of van gedeelten van dezen. Aan eene verzameling van zulke kaarten geeft men den naam van sterre-atlas. De oudste van dien aard is die van Baijer, onder den titel van „Uranometria” in 1603 uitgegeven; zij bestaat uit 51 bladen en bevat 1706 sterren. Hevelius leverde zulk een atlas van 54 bladen onder den titel: „Firmamentum sobiescianum (1609)”.
De atlas van Flamsteed (1729 en later) telt op 28 bladen 2919 sterren. Voorts heeft men er van Bode, Harding, Argelander, Schwink, Hind enz. Voortreffelijk zijn de sterrekaarten van de Berlijnsche Académie, en vooral die van Heis, getiteld: „Neuer Himmelsatlas (1872, 12 bladen)”; daarin vindt men alle voor het ongewapend oog zigtbare sterren van de lste tot de 7de grootte.