De Sénegal, eene der hoofdrivieren van Afrika, ontspringt uit talrijke bronrivieren, van welke de Kokoro ten oosten, de Bafing of Baleo in het midden en de Faleme ten westen de voornaamste zijn. De Bafing, de aanzienlijkste der hoofdbronnen, ontspringt op 11°20' O.L. van Greenwich en op 10°50' N.B., niet ver van Timbo en 82 Ned. mijl ten zuid-zuidoosten van de Gambia, kronkelt met een boog om laatstgenoemde stad en wendt zich vervolgens naar het noorden. Nadat zij de Bakhay opgenomen heeft, baant zij zich in de Gowinakatarakten een weg door het rotsgebergte en vereenigt zich, na het ontvangen van de Kokoro, met de Faleme, welke eene lengte heeft van 590 Ned. mijl. Van Bakel af, waar voor ’t laatst de rotsen uit hare bedding oprijzen, vloeit de Sénegal, als eene heldere rivier, over zand en kiezel en is in den regentijd tot aan de Feloe-watervallen bij Medineh voor groote schepen bevaarbaar.
Zij onderscheidt zich in het lage kustland door talrijke kronkelingen en vormt tusschen Salde en het Fransche handelsstation Podor onderscheidene groote, welbebouwde eilanden, tot welke het Olifanteneiland (Isle Morfil) behoort. Gemelde kronkelingen zijn zoo aanzienlijk, dat de regtstreeksche afstand van de Feloe-watervallen tot aan den Oceaan slechts 890, maar de lengte der rivier tusschen die beide punten 1340 Ned. mijl bedraagt. Langs hare oevers heeft men in het laagland vruchtbare, gedeeltelijk met bosch begroeide vlakten. Tot aan Podor, 270 Ned. mijl van haren mond, ontwaart men er de werking van eb en vloed; de rivier is er 300 Ned. el breed en 8 Ned. el diep, zoodat zeeschepen zich derwaarts kunnen begeven. Beneden het station Richard Toll verdeelt zich de rivier in onderscheidene armen, welke eene breede delta vormen.
De hoofd-arm vloeit westwaarts en dan plotselijk zuidwaarts en bereikt, in dit laatste gedeelte van zijn loop door eene landtong van de zee gescheiden, deze laatste op 10°55' N.B. en 16°17' W.L. van Greenwich. Eene geweldige branding en eene baar, in het drooge jaargetijde ter diepte van slechts 3 Ned. el gelegen, beletten vaak maanden aaneen het binnenloopen van schepen. In den regentijd klimt het rivierwater van den bovenloop 6 of 7 Ned. el boven het gewone peil en bij de Feloe-watervallen zelfs 14 Ned. el, terwijl zij zich niet ver van St. Louis, nabij haren mond, slechts 0,65 Ned. el boven den gewonen waterstand verheft. Men schat de lengte der rivier tot aan haren mond op 1850 Ned. mijl. Vermoedelijk is zij de Stachyris der Ouden. In 1447 werd zij bezocht door den Portugees Lancerota, en in 1646 stichtten de Franschen er factorijen. De voornaamste voortbrengselen harer oeverlanden zijn; gom, goud, slaven, ivoor en huiden, en de handel wordt er door de riviervaart sterk bevorderd. In den regentijd varen er stoombooten tot Medineh in Kassan en op de Faleme tot Farabana.