Schwarzburg is de naam van twee Duitsche vorstendommen, namelijk Schwarzburg-Rudolstadt en Schwarzburg-Sondershausen, wier gebied uit twee afzonderlijke deelen bestaat, van welke het eene (de Oberherrschaft) omgeven is door Pruissen, Saksen-Weimar, Saksen-Gotha, Saksen-Meiningen en Reusz, en het andere (de Unterherrschaft) door de Pruissische provincie Saksen. Het vorstendom Schwarzburg-Rudolstadt ligt tusschen 50°28' en 51°26' N. B., en 10°37' en 11c48' O. L. van Greenwich en heeft eene oppervlakte van ruim 17 □ geogr. mijl, van welke ruim 13⅓de tot de Oberherrschaft en ruim 3⅔de tot de Unterherrschaft behooren. Van de ingezetenen, ten getale van 76676 (1875), wonen bijna 78½% in de Oberherrschaft en ruim 21½% in de Unterherrschatt, en nagenoeg allen — er zijn slechts 168 R. Katholieken en 53 Israëlieten — belijden de Evangelische leer. — Het vorstendom Schwarzburg-Sondershausen ligt tusschen 50°31' en 51°26' N. B., en 10°30' en 11°8' O. L. van Greenwich en heeft eene oppervlakte van ruim 15½ □ geogr. mijl, van welke bijna 9½ in de Unterherrschaft en nagenoeg 6¼de in de Oberherrschaft gelegen zijn, en van de bevolking, 67480 zielen tellende (1875), bewoont ruim 53½ %, het eerstgenoemde en bijna 46½% het laatstgenoemde deel.
Ook hier zijn slechts 230 R. Katholieken en 38 Israëlieten, terwijl bijna alle overigen tot het Evangelische Kerkgenootschap behooren. Geen van deze vorstendommen vormt een afgerond en gesloten geheel.
In Schwarzburg-Rudolstadt omvat de Oberherrschaft het voornaamste gedeelte, omringd door Saksen-Weimar, Saksen-Meiningen, Schwarzburg-Sondershausen en Saksen-Gotha — voorts het hiervan door het gebied van Saksen-Meiningen gescheiden en daarenboven aan Pruissen en Reusz grenzende ambt Leutenberg en vier kleine gedeelten, terwijl de Unterherrschaft uit een grootste gedeelte tusschen Pruissen, Schwarzburg-Sondershausen en Saksen-Weimar en twee kleinere gedeelten bestaat. Schwarzburg-Sondershausen bezit in de Oberherrschaft de beide districten Arnstadt en Gehren, door Saksen-Weimar, Saksen-Gotha en Schwarzburg-Rudolstadt van elkander gescheiden en drie kleinere stukken, terwijl voor ’t overige Saksen-Meiningen en Pruissen er de grenzen vormen. De Unterherrschaft daarentegen vormt een zamenhangend geheel, door Schwarzburg-Rudolstadt, Pruissen en Saksen-Gotha omgeven, met de districten Sondershausen en Ebeleben. De Oberherrschaft, tot het Thüringerwoud en het daaraan grenzende heuvelland behoorend, heeft een bergachtigen, steenachtigen bodem, terwijl de Unterherrschaft, desgelijks tot de heuvelstreek van Thüringen behoorend, een golvend en vruchtbaar landschap vormt. De hoogste punten zijn er: in het Thüringerwald de Farmdenkopf (844 Ned. el hoog) en de Rehberg (441 ned. el hoog) en in de heuvelstreek de Singerberg (574 Ned. el hoog) en de Reinsberg (556 Ned. el hoog), — voorts in de Unterherrschaft: de Possen (461 Ned. el hoog) en de Kyffhäuser (471 Ned. el hoog).
Men heeft in de Oberherrschaft vele rivieren en beken, zooals: de Saaie met de Loquitz, de Schwarza, de Schwalbach en Wüstebach, de Ilm, de Wipfra en de Gera, de Helbe en de Wipper. Ook zijn er onderscheidene minerale bronnen. Het klimaat is er guur in de hoogere gedeelten, maar in de lagere veel zachter. Men heeft in Schwarzburg-Rudolstadt 8 steden, die te zamen ruim 23000 inwoners tellen, en in Schwarzburg-Sondershausen 9 met ruim 27500 inwoners.
Men vindt in Schwarzburg-Rudolstadt de volgende verdeeling van den bodem: 43% bouwland en tuingrond, 10% weide- en hooiland en 43% bosch, en in Schwarzburg-Sondershausen deze: 59% bouwland en tuingrond, 7% weide- en hooiland en 30% bosch. Belangrijk is er — vooral van staatswege — de boschcultuur in het Thüringerwoud, waar men grootendeels naaldhout aantreft. De hoeveelheid wild is er in de laatste jaren aanmerkelijk verminderd, doch men heeft er veel gevogelte. Men verbouwt er: tarwe, rogge, gerst, haver, peulvruchten, aardappelen, vlas enz.; ook vindt men er veel groenten en ooft, en boschbessen vormen er een belangrijk handelsartikel. In 1873 had men in Schwarzburg-Rudolstadt: 2500 paarden, 21000 runderen, 52000 schapen, 15500 zwijnen en 13400 bijenkorven, — en in Schwarzburg-Sondershausen: 3700 paarden, 20000 runderen, 82000 schapen, 18000 zwijnen, 11000 geiten en bijna 3000 bijenkorven. De bodem levert er: ijzer, bruinkolen, gips, zwaarspaat, leisteen en marmer; ook heeft men er zoutgroeven.
Men vindt (1875) in Schwarzburg-Rudolstadt: o. a. 16 porseleinfabrieken, 7 glasblazerijen, 6 kalkbranderijen, 20 steenbakkerijen, 15 pottebakkerijen en 2 ijzergieterijen, alsmede: machinenfabrieken, orgelmakerijen, lakenfabrieken, bierbrouwerijen, tabakskerverijen enz., — en in Schwarzburg-Sondershausen: 9 porseleinfabrieken, 3 glasblazerijen, 22 steenbakkerijen, 6 pottebakkerijen, 12 machinenfabrieken, laken-, katoen en linnenweverijen, 43 looijerijen, 22 brouwerijen enz. Tot de uitvoerartikelen der beide vorstendommen behooren: timmer- en brandhout, leisteen, hout, porselein, glas, verwstoffen, loodwit, ijzer, garen, geweven stoffen, leder, wol, slagtvee en graan. De verschillende gewesten zijn van spoorwegen doorsneden. Voor het onderwijs wordt goed gezorgd: men heeft er 3 gymnasia, 2 reaalscholen, 3 onderwijzerskweekscholen, eene hoogere burgerschool voor meisjes, onderscheidene scholen van voortgezet onderwijs en 263 volksscholen. Te Rudolstadt heeft men:! eene vorstelijke bibliotheek, een kabinet voor natuurlijke historie en eene verzameling van schilderijen; ook te Sondershausen bestaan verzamelingen van schilderijen, kunstgewrochten en voorwerpen uit de natuur.
Beide vorstendommen hebben eene constitutioneel-monarchale staatsregeling; die van Schwarzburg-Rudolstadt berust op de grondwet van 21 Maart 1854, en die van Schwarzburg-Sondershausen op die van 8 Julij 1857. In het eerste regeert sedert 1869 vorst Georg (geboren 23 November 1838), en in het laatste sedert 1835 vorst Günther Friedrich Karl (geboren 24 September 1801). De regéring is erfelijk in de mannelijke lijn en gaat na het uitsterven van deze op de vrouwelijke lijn over. De ingezetenen der beide vorstendommen zijn gelijk voor de wet en genieten gelijke burgerlijke en staatkundige regten, terwijl de Israëlieten aan eenige beperkende bepalingen onderworpen zijn. Met betrekking tot de wetgevende magt en het opleggen van belastingen zijn de Vorsten gebonden aan de medewerking van den Landdag. Deze bestaat in Schwarzburg-Rudolstadt uit 16 afgevaardigden, namelijk 3 uit de aanzienlijke grondbezitters, 5 uit steden met meer dan 2000 inwoners, en 8 uit kleinere steden en de landelijke bevolking. In Schwarzburg-Sondershausen bestaat de Landdag: uit 5 door den Vorst benoemde leden, 5 afgevaardigden uit de hoogst aangeslagenen in de belasting en 5 regtstreeks gekozene leden.
De Landdag komt in eerstgenoemd Vorstendom telkens na 3 jaar en in het laatstgemelde in het 2de en 4de jaar van elk financieel tijdperk bijeen. Hij heeft de gewone bevoegdheden, kiest een voorzitter uit zijn midden en wordt gedurende den tijd, waarin hij niet vergaderd is, door eene commissie vertegenwoordigd. In elk der beide Vorstendommen heeft men een ministérie. De hoogste regts-instantie is het Hooge Hof van Appél te Jena, en de tweede het Hof van Appél te Eisenach, — voorts heeft men er arrondissementsregtbanken, kantongeregten en regtbanken van gezworenen. De staatsinkomsten en uitgaven zijn in Schwarzburg-Rudolstadt in het financieel tijdperk 1866—1878 ruim 1794000 en 1777000 mark, en in Schwarzburg-Sondershausen in het financieel tijdperk 1876—1879 ruim 2164000 en 2151000 mark. De troepen der beide vorstendommen behooren tot twee Thüringsche infanterieregimenten.
De stamvader van het geslacht der graven von Schwarzburg was de Thüringsche graaf Günther, die door Bonifacius tot het Christendom werd bekeerd. De beide hoofdlijnen Schwarzburg-Arnstadt (later Sondershausen) en Schwarzburg-Rudolstadt ontstonden in 1584. De stichter was Johann Günther, die in 1586 vier minderjarige kinderen achterliet, welke de vaderlijke goederen onderling verdeelden. Alleen de jongste dier broeders, Anton Günther von Sondershausen had nakomelingen, zoodat onder deze die landen weder vereenigd werden. De beide zonen van laatstgenoemde waren Christian Wilhelm en Anton Günther II, die in 1660 de lijnen Sondershausen en Arnstadt stichtten en in 1697 in den rijksvorstenstand werden opgenomen. In 1713 ontstond een familieverdrag, die eene verdeeling der landen verbood, en toen Anton Günther II von Arnstadt in 1716 kinderloos overleed, viel zijn gebied ten deel aan Wilhelm von Sondershausen, zoodat deze hoofdlijn na dien tijd den naam droeg van Schwarzburg-Sondershausen.
In 1764 kwam er Günther Friedrich Karl aan het bewind, die tot den Rijnbond toetrad, de souvereiniteit erlangde, zijn land in den Duitschen Bond deed opnemen en in 1885 opgevolgd werd door zijn evenzoo genoemden zoon. Deze gaf in 1841 aan het land eene grondwet en voerde onderscheidene hervormingen in. Niettemin ontstonden in 1848 ook daar volksbewegingen, zoodat het gebied door Saksische en Pruissische troepen werd bezet. Eene nieuwe grondwet van 12 December 1849 hief de doodstraf, de fideicommissen, het leenregt enz. op en schonk of beloofde vrijheid van drukpers, van petitie, van vereeniging, het contraseign, regtstreeksche verkiezingen enz. De regtsbedeeling werd aanmerkelijk verbeterd, doch later werden door den invloed der reactie de doodstraf en de eed weder ingevoerd en de Evangelisch-Luthersche Kerk tot staatskerk verheven. In 1866 koos Schwarzburg-Sondershausen de zijde van Pruissen en sedert 1871 behoort het tot het Duitsche Rijk.
De hoofdlijn Schwarzburg-Rudolstadt werd gesticht door Anton Albrecht I. Alleen de tweede zijner vier zonen had nakomelingen. In 1793 kwam er Ludwig Friedrich aan het bewind, die in 1807 overleed. Gedurende de minderjarigheid van den erfprins voerde diens moeder Karoline Louize, geboren prinses van Hessen-Homburg, het bewind tot in 1848. Haar zoon Friedrich Günther verleende het land in 1816 eene grondwet. Ook daar bleven in 1848 de woelingen niet uit, maar zij werden door de soldaten en de burgerweer beteugeld.
Vrijzinnige bepalingen, in dat jaar door den Landdag vastgesteld, werden door de nieuwe grondwet van 1854 vernietigd, en de daarop bijeengeroepen Laddang volgde desgelijks eene reactionaire rigting, zoodat de doodstraf enz. weder werd ingevoerd. In 1864 vierde men er met opgewektheid het 50-jarig regéringsfeest van den Vorst, die zich in 1860 aan de zijde van Pruissen schaarde en in 1867 overleed. Hij werd opgevolgd door zijn broeder Albert en deze in 1869 door zijn zoon Georg. Schoon aanvankelijk de overeenstemming tusschen regéring en vertegenwoordiging veel te wenschen overliet, neigde eerstgenoemde vervolgens tot toegevendheid, zoodat in 1870 eene vrijzinnige kieswet werd ingevoerd. Ook Schwarzburg-Rudolstadt behoort sedert 1871 tot het het Duitsche Rijk.